Grammatica woordsoorten (hfdst. 4)

Socialiseren
Je legt de benodigde spullen op tafel:
leesboek,
schrift,
pen.

timer
5:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Socialiseren
Je legt de benodigde spullen op tafel:
leesboek,
schrift,
pen.

timer
5:00

Slide 1 - Slide

Lesopbouw
  • 8 min. stillezen (ZS) leesboek - 1e leesboek is uit. 
  • Grammatica & spelling hoofdstuk 4 (woordsoorten) - P.T.A. minitoets  - start blz. 7 voorzetsels
  • Fictiedossier periode 2 inleveren voor feedback (mocht je willen?)


Slide 2 - Slide

ZS lezen
timer
8:00

Slide 3 - Slide

Grammatica en Spelling hfdst. 4 blz. 143
Woordsoorten 
(taalkundig ontleden)

Slide 4 - Slide

Leerdoel
Ik kan verschillende woordsoorten herkennen in de zinnen. 

Slide 5 - Slide

Doe je mee of maak je de minitoets?

Maak je de minitoets?
Tafel apart. 




Slide 6 - Slide

Pak je schrift en een pen

Maak zoveel mogelijk aantekeningen.

Slide 7 - Slide

Lidwoorden

3 lidwoorden:
het ('t)
de
een ('n)
Bepaalde lidwoorden:
de - mannelijk/vrouwelijk 
het - onzijdig 

Onbepaald lidwoord: 
een 

Slide 8 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (tastbaar)
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die vorm en inhoud hebben; je kunt er een lidwoord voorzetten. 

Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, plaatsen en voor (eigen)namen (ook al kun je daar soms geen LW voor zetten).

Slide 9 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (niet tastbaar)
Zelfstandige naamwoorden die niet tastbaar zijn:
Liefde, verdriet, haat, taal, opleiding, jeugd, organisatie, doel, waarheid, enz. 

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.

Slide 11 - Slide

de mooie ring
de drukke hond
de lieve moeder
de kapotte telefoon


 De auto is rood. →
Rood is de eigenschap van de auto.

Mijn moeder is altijd heel erg lief. → Lief is de eigenschap van moeder.

De telefoon is tijdens de
wedstrijd kapot gegaan. → Kapot is de toestand van de telefoon.


Slide 12 - Slide

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

 de zilveren ring → de ring is van zilver 
  de eiken tafel → de tafel is van eiken
  de zijden jurk → de jurk is van zijde

Slide 13 - Slide

Opdrachten
Maak nu de opdrachten bij de werkbladen 1, 2 en 3 (blz. 3, 4, 5 en 6).

Lees de theorie nog eens door wanneer je iets niet begrijpt. 
 

Slide 14 - Slide

Voorzetsels
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er … de kast achter te zetten: voor, met, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan (tegenaan), binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, behalve, naar, tegen, volgens…

Slide 15 - Slide

Pas op..... scheidbare werkwoorden!
Maartje belt haar vriendin op.
Het werkwoord is opbellen.

De meisjes kijken elkaar verbaasd aan.
Het werkwoord is aankijken

Op en aan zijn hier dus géén voorzetsels, maar ze horen bij het werkwoord!

Slide 16 - Slide

Vaste voorzetsels
Uitdrukkingen bevatten vaste voorzetsels. 

Jij komt in aanmerking voor deze prijs.
Ik moet hem herinneren aan de afspraak.
Anne loopt naast haar schoenen; wat is zij verwaand!

Slide 17 - Slide

Werkwoorden
Je kunt aan werkwoorden zien wat je doet (doe-woorden). Ook hebben, zijn en worden zijn werkwoorden. 

Je kunt werkwoorden vervoegen 
(ik, hij/zij, het, enz.).

Slide 18 - Slide

Opdrachten
Maak nu de opdrachten bij de werkbladen 4 en 5 (blz. 7, 8, 9 en 10).

Lees de theorie nog eens door wanneer je iets niet begrijpt. 
 

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord
Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
 
Ik heb een jas gekocht. (heb p.v. - gekocht v.d.)
Mijn vader heeft de auto gewassen. (heeft p.v. - gewassen v.d.)
De stoel is blauw geverfd.  (is p.v. - geverfd v.d.)


Slide 20 - Slide

Van voltooid deelwoord naar bijvoeglijk naamwoord
Ik heb een jas gekocht > de gekochte jas.
Mijn vader heeft de auto gewassen > de gewassen auto.
De stoel is blauw geverfd > de geverfde stoel.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo eenvoudig mogelijk.

Slide 21 - Slide

De infinitief
In het woordenboek vind je alleen de hele werkwoorden.
Daarom noemen ze het hele werkwoord ook wel de woordenboekvorm (de infinitief).
Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten.
  • Ik kan fietsen. 
  • Ik kan werken. 
  • Ik kan lopen. 

Slide 22 - Slide

Hulpwerkwoorden/zelfstandige werkwoorden
Hulpwerkwoorden komen alleen in een zin voor met andere werkwoorden.
Staat er 1 werkwoord in de zin is dit altijd ZELFSTANDIG.

Vader ging Iris troosten, maar ze bleef huilen (samengestelde zin).
Ik heb een oliebol gegeten.
Ik had dat willen zien.


Slide 23 - Slide

Opdrachten
Maak nu de opdrachten bij werkblad 5 (blz. 11, 12, 13 en 14.

Kijk of je alle opdrachten gemaakt hebt. Lever je boekje in.
 

Slide 24 - Slide