H3 Week 50: Schrijven en formuleren

Herinnering
  • Geen discussie: klassikaal en/of in de les. Ben je het ergens niet mee eens of vind je iets niet prettig: aan het einde van de les kom je alleen naar me toe en kunnen we het erover hebben.
  • Je zorgt dat je je spullen voor elkaar hebt: leesboek mee, pen (geen potlood) en papier mee, lesboeken mee. Je maakt je huiswerk.
  • Je doet mee in de les, dat wil zeggen: Tijdens het lezen, lees je in je eigen boek. Tijdens de instructies ben je stil en schrijf je mee. Tijdens het werken houd je je aan de opdracht: dat kan zelfstandig en stil of juist samen zijn.
  • Als je een vraag hebt, steek je je hand op.
  • Je bemoeit je alleen met jezelf. Niet met een ander.
  • Je blijft van elkaar af en hindert elkaar niet.
  • De 10 van Mariënburg gelden ook in het lokaal en tijdens de lessen.
  • Alle regels die gemaakt zijn iom je mentor, gelden bij elk vak.

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herinnering
  • Geen discussie: klassikaal en/of in de les. Ben je het ergens niet mee eens of vind je iets niet prettig: aan het einde van de les kom je alleen naar me toe en kunnen we het erover hebben.
  • Je zorgt dat je je spullen voor elkaar hebt: leesboek mee, pen (geen potlood) en papier mee, lesboeken mee. Je maakt je huiswerk.
  • Je doet mee in de les, dat wil zeggen: Tijdens het lezen, lees je in je eigen boek. Tijdens de instructies ben je stil en schrijf je mee. Tijdens het werken houd je je aan de opdracht: dat kan zelfstandig en stil of juist samen zijn.
  • Als je een vraag hebt, steek je je hand op.
  • Je bemoeit je alleen met jezelf. Niet met een ander.
  • Je blijft van elkaar af en hindert elkaar niet.
  • De 10 van Mariënburg gelden ook in het lokaal en tijdens de lessen.
  • Alle regels die gemaakt zijn iom je mentor, gelden bij elk vak.

Slide 1 - Slide

Welkom H3 
Ga op je eigen plattegrondplek zitten.

Op tafel voor de timer is afgelopen:
  • Alleen een leesboek
  • (dus geen etui, lesboek, flesje water, etc).

Lesdoelen:
  1. Je kan een bouwplan maken. 
  2. Je kan een tekst schrijven volgens een vaste tekststructuur. 

Programma:
  • Praktische informatie
  • Lezen
  • Huiswerk check en bijwerken 
  • Werken aan opdrachten 
timer
4:00

Slide 2 - Slide

Praktische informatie

  • Het gebruik van Teams!
  • H2 Schrijven opdracht 3 (pagina 51): bouwplan & tekst (inleiding 50 - kern 175 - slot 25)
  • H2 formuleren opdracht 1, 2 en 3 (pagina 64-65)

Slide 3 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Huiswerkcheck
  • H2 Schrijven opdracht 3 (pagina 51): bouwplan & tekst (inleiding 50 - kern 175 - slot 25)
  • H2 formuleren opdracht 1, 2 en 3 (pagina 64-65)
  • Nog niet alles helemaal af of begreep je bepaalde opdrachten niet? Ga daar nu mee aan de slag! 

Slide 5 - Slide

Opdrachten
Zorg dat het huiswerk af is, ook wat je niet begreep(opdracht 3 p51 en opdracht 1, 2 en 3 p64-65). 

Nieuwe opdrachten (maandag 19 december): 
  1. Formuleren startopdracht pagina 64. 
  2. Geef twee voorbeelden van een foutieve samentrekking en leg uit hoe en waarom je dit verbetert. 

Slide 6 - Slide

Welkom H3 
Ga op je eigen plattegrondplek zitten.

Op tafel voor de timer is afgelopen:
  • Alleen een leesboek
  • (dus geen etui, lesboek, flesje water, etc).

Lesdoelen:
  1. Je verdiept je in de toetsstof. 
  2. Je kan inschatten wat je al beheerst en wat je nog moet leren.

Programma:
  • Lezen
  • Korte herhaling toetsstof
  • Toetsvragen
  • Huiswerk
timer
4:00

Slide 7 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 8 - Slide

Korte herhaling: schrijven H1&H2
Inleiding:
  1. Aandacht trekken --> 4 manieren: actualiteit, geschiedenis, voorbeeld, persoonlijk belang.
  2. Onderwerp introduceren --> 3 voorbeelden: hoofdvraag, probleem, standpunt.
Slot: 
  • Hoofdgedachte / aanbeveling of toekomstverwachting / uitsmijter. 
Tekststructuren:
  • Er zijn 7 structuren en die hebben allemaal een eigen tekstdoel (argumantiestructuur: overtuigen of activeren). 
  • Bouwplan: dit is een hulpmiddel om een goede tekst te schrijven mét een goede structuur. 

Slide 9 - Slide

Korte herhaling: Formuleren H1&H2
Zinnen correct begrenzen: 
  • Maak je zinnen niet te lang.
  • Zorg dat zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt (of ander leesteken).
  • Gebruik voegwoorden als je zinnen samenvoegt (probeer het bij 1 voegwoord te houden).

Samentrekkingen:
  • Dit heeft te maken met zinnen die worden samengevoegd en eventuele woorden die je dan kan weglaten. 
  • Een woord weglaten kan alleen als het voldoet aan de voorwaarden: functie/betekenis/getal.

Slide 10 - Slide

Bedenk zelf verschillende toetsvragen
H1: inleiding en slot
Bedenk 3 vragen over een inleiding en/of slot. 
H1: zinnen begrenzen
Bedenk 4 vragen over zinnen begrenzen. 
H2: vaste tekststructuren
Bedenk 2 vragen over vaste tekststructuren (gebruik evt. ook de theorie bij lezen). 
H2: foutieve samentrekkingen
Je hebt in het huiswerk twee voorbeeldzinnen gevonden van foutieve samentrekkingen. Maak hier twee vragen mee (laat een ander bijvoorbeeld verbeteren). 

Let op: werk zelfstandig en stil. Overleg niet met elkaar. De docent loopt langs en als de docent bij jou is kan je een vraag stellen. Tot die tijd ga je door met wat je wél begrijpt. 
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Volgende les:
Oefentoets met de vragen die jullie gemaakt hebben. 

Slide 12 - Slide

Huiswerk:
  • Opdracht 3 p51 en opdracht 1, 2 en 3 p64-65. 
  • Formuleren startopdracht pagina 64. 
  • Geef twee voorbeelden van een foutieve samentrekking en leg uit hoe en waarom je dit verbetert.

Wissel de voorbeelden die je hebt gevonden met elkaar uit. 

Slide 13 - Slide

Foutieve samentrekkingen
Je laat woorden weg die je niet weg kán laten. 

Voorbeeld: 
1. Ze maakte eerst zichzelf en daarna de bedden op. 
2. De docent nam afscheid en werd een prachtig cadeau aangeboden.



Slide 14 - Slide

Uitleg
Zin 1: opmaken --> make-up doen / bedden verschonen = verschillende betekenis.


Zin 2: docent = onderwerp & meewerkend voorwerp = verschillende functie

Slide 15 - Slide

Je kan alleen samentrekken als:
Het weggelaten woord heeft:
- Dezelfde betekenis
- Dezelfde grammaticale functie
- Dezelfde plaats in de zin

Voorbeeld:
1. Ze maakte eerst zichzelf (op) en daarna haar vriendinnen op.
2. De docent nam afscheid en (hij) bedankte al zijn collega’s voor het prachtige cadeau.


Slide 16 - Slide

Welkom H3 
Ga op je eigen plattegrondplek zitten.

Op tafel voor de timer is afgelopen:
  • Alleen een leesboek
  • (dus geen etui, lesboek, flesje water, etc).

Lesdoelen:
  1. Je weet hoe je jou schrijfvaardigheid kan verbeteren. 
  2. Je begrijpt waar op beoordeeld wordt. 
  3. Je maakt kennis met verwijswoorden


Programma:
  • Lezen
  • Toets nakijken 
  • Huiswerk
timer
4:00

Slide 17 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Feedback
Teksten van de proeftoets.
Lees de tekst van de ander en beoordeel dit met behulp van het beoordelingsformulier. 
Daarna ga je met elkaar overleggen wat opviel. 

Slide 19 - Slide

Huiswerk
Formuleren H3: verwijswoorden 
Maak opdracht 1 en 2 (pagina 97). 

Slide 20 - Slide

Welkom H3 
Ga op je eigen plattegrondplek zitten.

Op tafel voor de timer is afgelopen:
  • Alleen een leesboek
  • (dus geen etui, lesboek, flesje water, etc).

Lesdoelen:
  1. Je kan in je eigen woorden, met behulp van voorbeelden, uitleggen wat verwijswoorden zijn.
  2. Je weet waar een woord naar verwijst. 


Programma:
  • Lezen
  • Theorie
  • Huiswerk bespreken
  • Nieuwe opdrachten
timer
4:00

Slide 21 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 22 - Slide

Verwijswoorden
Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden. 


Wat is het betekenisverschil tussen deze twee zinnen?

Slide 23 - Slide

Verwijsfouten

DIE/DAT
De-woorden: die
Het-woorden: dat
Het meisje ... daar loopt heeft last van haar arm
De kleren ... Mart draagt zijn mooi. 

Dat/wat 
Je gebruik 'wat' in de volgende situaties:
Overtreffende trap, onbepaald vnw, hele zin. 
Het mooiste wat... 
Het enige wat...
Alle andere gevallen: dat. 




Mannelijk/vrouwelijk:
Woorden die eindigen op de volgende uitgangen zijn vrouwelijk. Dat betekent dat je moet verwijzen met 'haar':
 -de, -te, -heid, -ij, -ing, -ie, -theek, -teit, -nis, -tuur, -schap. 

De koningklijke familie dankt haar status aan...

Bedenk zelf een voorbeeld bij de drie genoedde fouten. 

Er staan er nog een paar in de theorie. Leer ook deze verwijswoorden. 


Slide 24 - Slide

Samen nakijken 
Opdracht 1 

Antwoorden opdracht 2:

1 goed
2 fout – hij 
3 fout – naast wie
4 fout – die 
5 fout – hen
   


Slide 25 - Slide

Huiswerk
Opdracht 3 en 4 --> dinsdag 24 januari 

Lesdoelen:
1. Je kan in je eigen woorden, met behulp van voorbeelden, uitleggen wat verwijswoorden zijn.
2. Je weet waar een woord naar verwijst. 

Slide 26 - Slide