4.1 Procenten en factor

• Wiskunde
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

H4 Werken met aantallen

4.1 Procenten en factor

Wat gaan we deze les leren?

• Aan de hand van een factor aangeven of het totale aantal       stijgt of daalt.
• De grootte van de stijging of daling berekenen.

100%

149,50 = 100% omdat dit de prijs is die je eigenlijk moet betalen.

100%

Maar vanwege de Sale krijg je 15% korting!

15%

100%

15%

: 100      x 15

: 100      x 15

1,495

22,43

100%

van 100% naar 15% is niet makkelijk vandaar dat we eerst rekenen naar 1% en daarna naar 15%

15%

100%

15%

1,495

22,425

Moet Annemijn nu 22,43 betalen?

Nee want de 22,43 is de korting!

Zij moet nu 149,50 - 22,425 = 127,08 euro betalen

100%

85%

: 100      x 85

: 100      x 85

1,495

127,08

Wat je ook kan doen is bedenken dat als zij 15% korting krijgt, zij dan 100% - 15% = 85% moet betalen bij de kassa!

Nu reken je meteen uit wat Annemijn moet betalen.

Je weet nu dat 15% hetzelfde is als  0,15

​100​​15​​

en 15 gedeeld door 100 is 0,15

De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,15!

149,50 x 0,15 = 22,425  

149,50 - 22,425 = 127,08

Je weet nu dat 85% hetzelfde is als 0,85

​100​​85​​

en 85 gedeeld door 100 is 0,85

De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,85!

149,50 x 0,85 = 127,08 euro 

En heb je gelijk het bedrag wat Annemijn moet betalen.

Welke factor hoort bij +10% ?

1. 0,10
2. 0,90
3. 1,10
4. 1,09

Welke factor hoort bij -30% ?

1. 0,30
2. 0,70
3. 1,30
4. 1,70

Welke factor hoort bij +0,8% ?

1. 0,8
2. 0,2
3. 1,8
4. 1,08

Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 1,17?

1. 17% erbij
2. 17% eraf
3. 83% erbij
4. 83% eraf

Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 0,93?

1. 93% erbij
2. 93% eraf
3. 7% erbij
4. 7% eraf

Aan de slag met 4.1

Maak nu paragraaf 4.1  op blz. 122 t/m 124, opgave 2 t/m 9

Samenwerken mag; wel op fluistertoon.