3.1 - 3.4 (3T)

Oefenen 3.1 - 3.4
Thema Politiek
1 / 23
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefenen 3.1 - 3.4
Thema Politiek

Slide 1 - Slide

Wat betekent politiek?

Slide 2 - Open question

Wat betekent democratie?

Slide 3 - Open question

De overheid bemoeit zich met zaken die van algemeen belang zijn. Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 4 - Open question

Veiligheid op straat is van algemeen belang. Leg uit wat er met deze zin wordt bedoeld.

Slide 5 - Open question

Wie horen bij de overheid?
A
Nederlanders die mogen stemmen.
B
Nederlanders die belasting betalen.
C
Politici en ambtenaren
D
Politici en kiezers.

Slide 6 - Quiz

De overheid heeft geld nodig om allerlei taken uit te voeren. Wat kan de overheid doen om meer geld te krijgen?
A
De belasting verhogen en geld lenen.
B
De belasting verlagen en geld lenen.
C
De belastingen verlagen en bezuinigen.
D
Meer geld uitgeven en geld lenen.

Slide 7 - Quiz

Vul de zin aan. In de Nederlandse democratie:
A
Beslist het volk in een referendum over belangrijke onderwerpen.
B
kiest de bevolking volksvertegenwoordigers die de politieke besluiten nemen.
C
mogen inwoners over iedere nieuwe wet stemmen.
D
nemen ambtenaren de belangrijkste beslissingen.

Slide 8 - Quiz

Bij een referendum:
A
kiest de bevolking vertegenwoordigers in een bestuur.
B
stemt de bevolking over een belangrijk politiek onderwerp.
C
stemmen volksvertegenwoordigers over politieke zaken.
D
stemmen volksvertegenwoordigers over zaken die van algemeen belang zijn.

Slide 9 - Quiz

Passief kiesrecht betekent dat:
A
politici over wetten mogen stemmen,.
B
maar weinig mensen gaan stemmen.
C
je bij verkiezingen mag gaan stemmen.
D
mensen bij verkiezingen op jou kunnen stemmen.

Slide 10 - Quiz

Actief kiesrecht betekent dat iemand:
A
zich verkiesbaar stelt bij verkiezingen.
B
een politieke partij mag oprichten.
C
de standpunten van politieke partijen goed kent.
D
bij verkiezingen mag stemmen.

Slide 11 - Quiz

Iemand die in de verkiezingstijd de belangrijkste persoon van een politieke partij is, noemen we de:
A
premier.
B
lijsttrekker.
C
minister.
D
voorzitter.

Slide 12 - Quiz

Zijn deze zinnen juist of onjuist?
1. Bij geheime verkiezingen weten kiezers niet op welke politici ze stemmen.
2. bij vrije verkiezingen mag je stemmen op wie je wilt.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 13 - Quiz

Een linkse politieke partij wil zo veel mogelijk de ... helpen. Welk woord is er weggelaten in de zin?
A
rijke mensen.
B
middenpartijen.
C
rechtse partijen.
D
kwetsbare mensen.

Slide 14 - Quiz

Een rechtse politieke partij wil zo veel mogelijk ... voor de burgers. Welk woord of welke woorden kun je hier invullen?
A
eigen verantwoordelijkheid.
B
regels.
C
een actieve overheid.
D
uitkeringen.

Slide 15 - Quiz

"Wie hard werkt, mag ook veel verdienen." Deze uitspraak hoort vooral bij:
A
links.
B
rechts.
C
midden.
D
zowel links als rechts.

Slide 16 - Quiz

Welke politieke partij is een linkse partij?
A
CDA
B
SP
C
PVV
D
VVD

Slide 17 - Quiz

Welke politieke partij is een rechtse partij?
A
CDA
B
PvdA
C
SP
D
VVD

Slide 18 - Quiz

Vink de middenpartijen aan. Er is dus meer dan 1 antwoord goed.
A
SGP
B
CDA
C
CU
D
FvD

Slide 19 - Quiz

50Plus is een middenpartij die in 2012 in de Tweede Kamer kwam. De partij richt zich vooral op:
A
oudere mensen.
B
jonge mensen.
C
immigranten.
D
werkgevers.

Slide 20 - Quiz

Als twee partijen een compromis sluiten, dan:
A
krijgt de grootste partij haar zin.
B
dan krijgt de kleinste partij haar zin.
C
komen ze niet tot een echte oplossing.
D
geven ze allebei een beetje toe.

Slide 21 - Quiz

In welke politieke stroming zijn economische en persoonlijke vrijheid het belangrijkst?
A
de christen-democratie
B
de sociaal-democratie
C
het liberalisme
D
alle stromingen

Slide 22 - Quiz

Welke waarden passen het beste bij de sociaaldemocraten?
A
Economische vrijheid en persoonlijke vrijheid.
B
Solidariteit en gelijkwaardigheid.
C
Naastenliefde en geloof.
D
Macht en rijkdom.

Slide 23 - Quiz