This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Fase 2
Fase 2.2 A
weekritme 2 blok 2
Domein:
Rekenen
Breuken les 1
Slide 1 - Slide
53
Slide 2 - Slide
Breuken
1/2 deel
3/8 deel
5/6 deel
1/4 deel
Slide 3 - Drag question
Breuken bestaan uit...
A
Boven en onder
B
Teller en noemer
C
Naam en achternaam
D
Vier cijfers
Slide 4 - Quiz
53
Slide 5 - Slide
Het getal 4 is de ... van de breuk.
54
A
Teller
B
Noemer
Slide 6 - Quiz
Het getal 4 is de ... van de breuk.
43
A
Teller
B
Noemer
Slide 7 - Quiz
Het getal 2 is de ... van de breuk.
21
A
Teller
B
Noemer
Slide 8 - Quiz
Het getal 15 is de ... van de breuk.
157
A
Teller
B
Noemer
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Van groot naar klein
Als je goed kijkt zie je dat 1/2e groter
is dan 1/4e. Dat werkt dus andersom.
Als je honger hebt, heb je liever
1/2e van de pizza dan 1/4e.......
Slide 11 - Slide
is groter dan
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
is groter dan
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
is groter dan
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Alleen de teller wordt bij elkaar opgeteld.
52+51=53
De noemers zijn gelijk, namelijk 5.
Hier verandert niks aan.
Slide 15 - Slide
Pizza eten
Stel je hebt een pizza verdeeld in 4 stukken.
Je eet 1 van de 4 op.
Maar....je hebt nog honger en je eet nog 2 van de 4 stukken op. Dan heb je dus 3 van de 4 stukken op!!!!!
Kijk maar naar het plaatje. De noemer blijft hetzelfde!!
Slide 16 - Slide
42+41=
63+62=
2012+204=
82+82=
43
65
2016
84
83
4016
164
125
123
Slide 17 - Drag question
108−102=
2015−209=
129−122=
1614−166=
106
206
127
168
107
164
6
7
8
Slide 18 - Drag question
Andere namen die hetzelfde betekenen..
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Andere namen die hetzelfde betekenen...
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Als er staat dat een spijkerbroek 50% korting heeft is dat hetzelfde las
A
een vierde
B
een tweede
C
een tiende
D
een vijfde
Slide 23 - Quiz
van de taart is voor jou. Hoe kun je dat ook zeggen?
A
de helft
B
een tiende
C
een hele
D
een kwart
Slide 24 - Quiz
1 op de 4 jongens loopt graag op sportschoenen Er zijn in totaal 100 schoenen verkocht. Hoeveel waren hiervan sportschoenen?
A
50
B
25
C
75
D
100
Slide 25 - Quiz
1 op de 5 jongens loopt graag op sportschoenen Er zijn in totaal 100 schoenen verkocht. Hoeveel waren hiervan sportschoenen?
A
20%
B
40%
C
70%
D
100%
Slide 26 - Quiz
Bianca zegt: van de 30 klasgenoten zijn er 5 gezakt. Wat is de verhouding?
A
5:30
B
1:10
C
1:6
D
1:5
Slide 27 - Quiz
1:10 is hetzelfde als 0,1
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quiz
3 op de 10 mensen drinkt graag witte wijn, dit is:
A
10%
B
30%
C
25%
D
75%
Slide 29 - Quiz
Opdracht
Verzamel artikelen op het internet waarin je verhoudingen en breuken tegenkomt. Maak een collage in word waarin je de overeenkomst tussen verhoudingen en breuken duidelijk laat zien.