Toets oefenen Bl2 Over Taal & lezen KGT1

Je krijgt 5 woordenschat vragen. Hoeveel denk je er goed te hebben?
1 / 27
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Je krijgt 5 woordenschat vragen. Hoeveel denk je er goed te hebben?

Slide 1 - Open question

Wat past het best bij:
'aantekeningen maken'
A
een verhaal schrijven
B
een samenvatting maken
C
iets kort opschrijven
D
iets aanwijzen

Slide 2 - Quiz

Wat past het best bij:
'vastleggen'
A
vastbinden
B
opschrijven
C
bepalen
D
geven

Slide 3 - Quiz

Wat past het best bij:
'kenmerk'
A
eigenschap om te herkennen
B
iets of iemand kennen
C
wat hoort bij een merk
D
wat voldoende is.

Slide 4 - Quiz

Wat past het best bij:
'intensief'
A
makkelijk
B
hevig
C
goed
D
best

Slide 5 - Quiz

Wat past het best bij:
'psychologisch'
A
in een spiegel kijken
B
last van je rug hebben
C
aandacht geven
D
de menselijke geest

Slide 6 - Quiz

Hoeveel had je er goed?
Vul je antwoord in.

Slide 7 - Open question

Wat zijn 'zoekwoorden'
A
woorden die je moet zoeken
B
woorden die je kwijt bent
C
woorden boven aan de bladzijde van een woordenboek
D
woorden die gezocht worden

Slide 8 - Quiz

Welke woord staat tussen
'bakker en ballet'
A
baden
B
ballen
C
bellen
D
blazen

Slide 9 - Quiz

Welke woord staat tussen
'neerslag en netto'
A
neerstrijken
B
nettoloon
C
nevel
D
naasten

Slide 10 - Quiz

Wat past het best bij:
'onbekwaam'
A
je weet het niet
B
je hebt het niet
C
je kunt het niet
D
je doet het niet

Slide 11 - Quiz

Wat past het best bij:
'vormloos'
A
een mooie vorm
B
een rare vorm
C
een ronde vorm
D
geen vorm

Slide 12 - Quiz

Wat past het best bij:
'monoloog'
A
ze kletsen maar wat
B
ze praten tegen elkaar
C
hij geeft een presentatie
D
hij vraagt wat aan de groep

Slide 13 - Quiz

Wat past het best bij:
'wanprestatie'
A
met 13 - 0 verliezen
B
2e worden bij het EK
C
een Chinese vaas maken
D
een 7 halen voor een toets

Slide 14 - Quiz

Wat past het best bij:
'kleurrijk'
A
de kleuren van een regenboog
B
een roze kamer
C
de grijstinten
D
de kleuren van de Nederlandse vlag

Slide 15 - Quiz

Welke titel past het beste bij een overhalende tekst?
A
Nederland wint!
B
In actie voor Nederland!
C
Op avontuur door Nederland!
D
Waar ligt Nederland?

Slide 16 - Quiz

Wat is geen tekstdoel
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
reclameren

Slide 17 - Quiz

Wat is een overhalende tekstvorm?
A
een stripboek
B
een lesboek
C
een reclamefolder
D
een nieuwsbrief

Slide 18 - Quiz

Wat is een informerende tekstvorm?
A
een lesboek
B
een leesboek
C
een advertentie
D
een reisfolder

Slide 19 - Quiz

Welke titel past het beste bij een amuserende tekst?
A
Alle leerlingen geslaagd
B
directeur Shell ontslagen
C
de wilde bende doet het weer
D
doe mee en win!

Slide 20 - Quiz

Welke titel past het beste bij een overhalende tekst?
A
Nederland wint!
B
In actie voor Nederland!
C
Op avontuur door Nederland!
D
Waar ligt Nederland?

Slide 21 - Quiz

Wat doe je allemaal bij verkennend lezen?

Slide 22 - Open question

Wat hoort niet bij verkennend lezen?
A
de titel lezen
B
de plaatjes kijken
C
de bron bekijken
D
de vragen beantwoorden

Slide 23 - Quiz

Wat hoort niet bij verkennend lezen?
A
de titel lezen
B
de plaatjes kijken
C
de bron bekijken
D
de vragen beantwoorden

Slide 24 - Quiz

Welke 3 stappen zet je bij het Leesplan?

Slide 25 - Open question

Wat hoort bij de stap
'begrijpen tijdens het lezen'?
A
voorspellen
B
lees de eerste zinnen
C
lees steeds een stukje
D
klopte de voorspelling?

Slide 26 - Quiz

Wat vond je van deze quiz?

Slide 27 - Open question