This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Zinsontleding
Slide 1 - Slide
Wat weet jij over zinsontleding?
Slide 2 - Open question
lesdoel
Ik kan in een zin de persoonsvorm, het gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp het meewerkend voorwerp en de bepaling van plaats of tijd goed benoemen.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Alle werkwoorden in de zin heten......?
Slide 5 - Open question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 6 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
gezegde
Lijdend
voorwerp
bepaling van tijd
bepaling van plaats
Wij
hebben
gisteren
op de hei
konijnen
gezien.
Slide 7 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.
Slide 8 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
gezegde
Lijdend
voorwerp
bepaling van plaats
Op het veld
hebben
wij
met de hond
gespeeld.
Slide 9 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.
Slide 10 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.
Slide 11 - Drag question
Wat is het onderwerp van de zin?
De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.