M2: herhaling zinsontleding

Quiz zinsontleding 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz zinsontleding 

Slide 1 - Slide

Zet de stappen van de zinsontleding in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Persoonsvorm zoeken.
Werkwoordelijke gezegde bepalen.
Onderwerp zoeken.
Lijdend voorwerp zoeken.
Meewerkend voorwerp zoeken.
Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Drag question

Persoonsvorm
Vraagzin maken --> persoonsvorm komt vooraan te staan.

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 5 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden uit de zin.
Dus ook de persoonsvorm!

Slide 6 - Slide

Wat het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen

Slide 7 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 8 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het werkwoordelijk gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 9 - Quiz

Onderwerp
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp van de zin?

De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels

Slide 13 - Quiz

Lijdend voorwerp
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Slide 14 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje.
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart

Slide 16 - Quiz

meewerkend voorwerp
Aan of voor wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De kassière geeft aan de vriendelijke klant de spaarzegels.
A
de spaarzegels
B
aan de vriendelijke klant
C
de vriendelijke klant
D
de kassière

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Volgende week ga ik voor mijn vrienden een zak snoep kopen
A
volgende week
B
een zak snoep
C
ga kopen
D
voor mijn vrienden

Slide 19 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Sinterklaas geeft kinderen cadeau’s.
A
Kinderen
B
Cadeau's
C
Sinterklaas
D
Geeft

Slide 20 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
Geeft een plaats, tijd of reden aan.
Geeft antwoord op vragen als 'waar', 'wanneer' en 'waarom'?

Slide 21 - Slide

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Tussen de bomen hangt de kleurrijke hangmat.
A
de kleurrijke hangmat
B
hangt
C
tussen de bomen
D
is er niet

Slide 22 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Josefien gaat elke dag om 10.00 's ochtends uit bed.
A
Josefien
B
gaat
C
elke dag om 10.00 's ochtends
D
uit bed

Slide 23 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Omdat haar broer de badkamer bezet hield kwam Sara te laat op school.
A
omdat haar broer de badkamer bezet hield
B
kwam
C
Sara
D
te laat op school

Slide 24 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Vaak slaap ik heerlijk in de trein.
A
Vaak
B
slaap
C
heerlijk
D
in de trein

Slide 25 - Quiz

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Niels 
heeft
vanmorgen
nieuwe oordopjes
gekocht.

Slide 26 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Ik
heb
deze lockdown
zeven series
gezien.

Slide 27 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 28 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 29 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 30 - Drag question

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.

Slide 31 - Drag question

Even oefenen nog...
Bedenk welke onderdelen van deze les je nog lastig vond en oefen dan die taken op NUMO.
Voor alle zinsdelen staan er taken klaar!

Slide 32 - Slide