H3.4 lijdend voorwerp en volgorde bij ontleden

Programma

       Lezen
  • Uitleg nieuwe theorie  
  • Huiswerk opgeven 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma

       Lezen
  • Uitleg nieuwe theorie  
  • Huiswerk opgeven 

Slide 1 - Slide

Lezen
20 minuten lezen in je leesboek
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Terugblik les
Wat hebben we de vorige les behandeld? 

Slide 3 - Slide

Wat zijn ook alweer antoniemen?

Slide 4 - Open question

Vandaag
Doel
  • Aan het einde van de les heeft iedereen geoefend met het vinden van het lijdend voorwerp in een zin. 
  • Kan iedereen een zin maken met een lijdend voorwerp

Slide 5 - Slide

Zinnen ontleden
Wat is  ontleden? 
Welke zinsdelen kennen we? 

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
  • Komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of meemaakt. 
  • Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  1. Vind eerst de pv t/m ww.gezegde
  2. Stel dan de vraag: 
Wat (soms wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 7 - Slide

DUS?
Wat is nu het lijdend voorwerp? 
Hoe kan ik het lijdend voorwerp vinden?

Slide 8 - Slide

Zelf maken.
Maak een zin met een pv, ow, wwg en lv.

Slide 9 - Open question

Volgorde ontleden
  1. Onderstreep  pv of pv's.
  2.  Zet zinsdeelstrepen en een dubbele streep tussen de samengestelde zinnen. 
  3. Zoek het gezegde: ng of wg.
  4. Zoek het onderwerp (ow)
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lvw)

Slide 10 - Slide

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Kan jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 12 - Quiz

Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Wat zoek je na het onderwerp?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Quiz

Ik vond ze heel bizar
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De baby krijgt een luier.
A
een luier
B
krijgt
C
de baby
D
Er staat geen lijdend voorwerp in deze zin.

Slide 17 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Jasper speelt gitaar.
A
Jasper
B
gitaar
C
speelt
D
Er staat geen lijdend voorwerp in de zin.

Slide 18 - Quiz

Huiswerk
Maak opdracht 11 van H 3.3, dit doe je samen.
klaar? Maak van H3.4 opdracht 1 t/m 4
Klaar? Ga verder met lezen.

Slide 19 - Slide