KlasNL A1 les 5

Keukenprins

KlasNL les 5
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Keukenprins

KlasNL les 5

Slide 1 - Slide

lesdoelen
- Aan het einde van de les kan jij vertellen wat je lekker en niet lekker vindt met eten. 
- Aan het einde van de les heb je geoefend met woorden die te maken hebben met eten en drinken. 
- Je oefent met het schrijven van het meervoud 
- Je oefent met spreken, woordenschat en luisteren

Slide 2 - Slide

startopdracht
- Vouw het A4-papier in 8 stukken.
Scheur de vakjes los. 

- Dictee: Luister naar de docent.
Schrijf elk woord in een vakje.  

- Praat samen, welke woorden horen bij elkaar?  


Slide 3 - Slide

Welke groente ken je?

Slide 4 - Mind map

Wat voor fruit ken je?

Slide 5 - Mind map

Wat is lekker en ongezond ;)

Slide 6 - Mind map

Keukenprins
Wat is een keukenprins?
Wie is een keukenprins in de klas? Wat kook je dan?

Praat samen: klassikaal (blz. 132) 
Maak samen (de docent maakt groepjes)
- bladzijde 133 tot en met 136: oefening 4, 5 en 6



Slide 7 - Slide

luisteren - Op de markt.
Maak samen: klassikaal 

opdracht 7, 8, 9, 10

Slide 8 - Slide

eten en drinken
Wat vind jij lekker?  (blz. 140)

Ik lust... Ik lust geen...

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Lekker en niet lekker
lekker vinden:             Ik vind ijs lekker. Ik vind groente niet lekker.
houden van:                Hij houdt van chips. Ik houd niet van water.
heerlijk vinden:          Wij vinden muntthee heerlijk.
dol zijn op:                    Zij is dol op soep.
graag eten/drinken: Ik eet graag brood. Ik drink graag koffie.

Luister naar de docent (oefening 14 bladzijde 142).
Maak oefening 15. 

Slide 11 - Slide

Zet de zin in de goede volgorde.
onderwerp - werkwoord - rest

onderwerp = wie of wat
werkwoord = kun je doen
rest: plaats, tijd, wie/wat

voorbeeld: 

Slide 12 - Slide

Praat en maak samen.
opdracht 17: met de docent
opdracht 18, 19 samen (de docent maakt groepjes)

Slide 13 - Slide

Herhaling werkwoorden
Zijn                                                   Hebben

Ik ben                                              Ik heb
Jij/je bent                                      Jij/ Je hebt
Hij/Zij/Ze is                                    Hij/Zij/Ze  heeft   
U bent                                              U heeft
Wij/Jullie/Zij/Ze zijn                    Wij/Jullie/Zij/Ze hebben       

Slide 14 - Slide

Meervoud

Slide 15 - Slide

Maak in je blauwe boek
Bladzijde 147 oefening 20, 21 en 22

22: Kies 5 woorden uit opdracht 1 t/m 22.

Slide 16 - Slide

Woorden met 2 medeklinkers 
Woorden met 2 medeklinkers op het einde, krijgen -en
De docent -  Twee docenten
De cursist - Tien cursisten
Het woordTwintig woorden
De punt - Twee punten

medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z

Slide 17 - Slide

 oe-ui-eu-ei-ie-ij- ou- au
Woorden met tweeklank + medeklinker: + en

De stoel - Drie stoelen
De tuin - Twee tuinen
De zoen - Drie zoenen

Maak oefening A

Slide 18 - Slide

Woorden met a, e, o, u, i 
Woorden met korte klank a, e, o, u, i in meervoud 2 medeklinkers. 
Kijk goed:
De zin (i = korte klank) Drie zinnen
De klas (a = korte klank) Vier klassen
De juf (u = korte klank) Twee juffen
Het bos  (o = korte klank) De bossen


Slide 19 - Slide

Woorden met aa, ee, oo, uu
Woorden met lange klank aa, ee, oo, uu en 1 medeklinker worden in het meervoud a, e, o, u. Je hoort wél lange klank.

Het raam (aa = lang) - De ramen
Het been (ee = lang) - De benen
Het brood (oo = lang) - De broden
De muur (uu = lang) - De muren        Maak oefening B

Slide 20 - Slide

Na e, -el, -em, -en, -er, –ie: –s
Na e, - el, -em, -er en –ie komt in het in het meervoud –s. 
Het kopje (kort) - De kopjes (meisje – meisjes)
De tafel - De tafels
De bezem - De bezems
De jongen -  De jongens
De letter - De letters
De vakantie - De vakanties         Maak oefening G


Slide 21 - Slide

F->V en S->Z
Let op:
De brief – twee brieven
De golf – twee golven
De roos – twee rozen
Het huis – twee huizen
De f wordt in het meervoud een v.
De s wordt in het meervoud een z.     Maak oefening H, I en J


Slide 22 - Slide

Na –a, -i, -o, -u en –y: 's
Na –a, -i, -o, -u en –y op het einde is het meervoud ‘s (komma S).
De opa (lang) - De opa’s
De taxi - De taxi’s
De auto - De auto’s
De paraplu - De paraplu’s
De baby - De baby’s
                                                                                      Ik at uw yoghurt op. 

Slide 23 - Slide

Wat is goed?
A
drie kloken
B
drie kloks
C
drie klokken
D
drie kloke

Slide 24 - Quiz

Wat is goed?
A
twee krante
B
twee krants
C
twee krantten
D
twee kranten

Slide 25 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik lust wel twee ijsjes.
B
Ik lust wel twee ijsje.
C
Ik lust wel twee ijsjen.
D
Ik lust wel twee ijssjes.

Slide 26 - Quiz

Wat is goed?
A
5 paprikas
B
5 paprikaas
C
5 paprika
D
5 paprika's

Slide 27 - Quiz


A
boodschapen doen
B
boodschap doen
C
boodschappen doen
D
boodschaps doen

Slide 28 - Quiz

Wat is goed?
A
Een hond loopt op 4 pooten.
B
Een hond loopt op 4 poot.
C
Een hond loopt op 4 poten.
D
Een hond loopt op 4 pootten.

Slide 29 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik heb 2 benen.
B
Ik heb 2 bene.
C
Ik heb 2 beenen.
D
Ik heb 2 been.

Slide 30 - Quiz

Wat is goed?
A
Dat zijn 2 lieve babies.
B
Dat zijn 2 lieve baby's.
C
Dat zijn 2 lieve babys.
D
Dat zijn 2 lieve babie.

Slide 31 - Quiz

Wat is goed?
A
Op isk zijn veel juffen.
B
Op isk zijn veel jufs.
C
Op isk zijn veel jufen.
D
Op isk zijn veel juf.

Slide 32 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik hou van paard.
B
Ik hou van paarde.
C
Ik hou van paards.
D
Ik hou van paarden.

Slide 33 - Quiz

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen

Slide 34 - Slide

les 5

Slide 35 - Slide

dagen van de week

Slide 36 - Slide

Zet in de goede volgorde:
zaterdag - maandag - zondag

Slide 37 - Open question

Zet in de goede volgorde:
donderdag - maandag - het weekend

Slide 38 - Open question

Zet in de goede volgorde:
vandaag - eergisteren - morgen

Slide 39 - Open question

Zet in de goede volgorde:
overmorgen - gisteren - vandaag - morgen - eergisteren

Slide 40 - Open question

luisteren 
Maak samen: 24, 25, 26, 27, 28, 29

spelletje: 
Ik eet graag... 
Ik drink graag... 

Slide 41 - Slide

lezen 
https://www.online-stopwatch.com/ 

Maak opdracht 31, 32, 33

Slide 42 - Slide

Welk woord wil je onthouden?

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

les 5

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Ik houd van ijsjes.
Ik bak ook graag taarten.
Ik houd helemaal niet van broccoli 
Ik drink graag een glaasje wijn.
 
Eet jij vaak in een restaurant?
Ik vind het eten in een restaurant lekker.
Ik sta ook graag in de keuken.
Taarten en koekjes bakken vind ik leuk

Ik ga eten kopen voor vandaag.
Ik ga lekker koken.
Ik kook pasta met kip en ananas.
Dan eet ik vanavond erg lekker.

 
Vandaag is het maandag.
We hebben weer les.
De volgende les is op woensdag.
Dan is docent Nicoline er weer.


Slide 49 - Slide

Ik vind een boterham met kaas lekker.
Ik ben dol op ijsjes.
Ik eet ook graag kip met rijst en ananas.
Ik kan lekkere soep koken.


 
Zij houdt niet van thee.
IJs vindt ze wel erg lekker
Ze is dol op taarten
Ze drinkt ook graag koffie.



Ik wil graag een paprika kopen
Twee paprika’s kosten één euro.
Dat is goedkoop. Dan wil ik er wel twee.
Ik wil een rode en een gele.



 
Gisteren heb ik veel eten gekookt.
Vandaag eet ik lekkere soep.
Morgen ga ik pasta eten met kip.
Overmorgen is het eten weer op.




Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide