This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Grammar A1 les 2
Slide 1 - Slide
Welcome dear students
For today:
- Review irregular verbs
- Pronouns
- Word order
- Making sentences with pronouns and verbs
Slide 2 - Slide
Review irregular verbs
Go to Blooket .com
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
Slide 5 - Mind map
Slide 6 - Video
PERSONAL PRONOUNS
Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.
She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?
Slide 7 - Slide
LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.
Slide 8 - Slide
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.
Slide 9 - Slide
HET VERSCHIL TUSSEN RIJTJE 1 EN RIJTJE 2 WORDT UITGELEGD IN HET FILMPJE OP DE VOLGENDE PAGINA.
Slide 10 - Slide
Which of these words is a personal pronoun?
A
Orange
B
you
C
car
D
blue
Slide 11 - Quiz
Welke Personal Pronoun kan je als vervanging gebruiken?
They
She
He
It
We
Sister
Boy
School
Dad
Cars
Emily & Jack
Bike
Sophia and I
Parents
Teacher
Slide 12 - Drag question
Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns _____ need to weigh myself.
Slide 13 - Open question
Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns Where is John? _____ went home two hours ago.
Slide 14 - Open question
Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns I’m pleased for _____.
Slide 15 - Open question
3.2 Make notes please!
Slide 16 - Slide
Demonstrative pronouns:
> aanwijzend voornaamwoord > je wijst het zelfstandig naamwoord aan > iets is dichtbij of iets is ver af (deze appels of die appels)
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Dichtbij
Ver af
This
these
That
Those
Slide 19 - Drag question
Look over there! Who is _____ boy?
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 20 - Quiz
I would like ____ tomatoes, please
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 21 - Quiz
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 22 - Quiz
A
this
B
that
C
these
D
those
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
Interrogative pronouns
Slide 25 - Slide
Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)
What > onbeperkte keuze which > beperkte keuze
Slide 26 - Slide
My surname is Parker
I am Irish.
I am twelve years old.
I live in Dublin.
My phone number is 08398521
My first name is Rachel
I was born in Bristol.
My birthday is on the 29th of April
How old are you ?
Where do you live ?
What is your surname ?
What is your nationality ?
When is your birthday ?
Where were you born ?
What is your first name ?
What is your phone number ?
Slide 27 - Drag question
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Zinsopbouw
Slide 31 - Slide
Making sentences Kies 3 van de onderstaande woorden en maak hiermee één zin per woord. Elke zin bevat op zijn minst een persoonlijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord of een vragend voornaamwoord. Voorbeeld: This is the phone you gave me.
Woorden die je kan kiezen: book - bike - phone - name - club - school - cinema - TV - games - restaurant