Grammar A1 les 2

Grammar A1 les 2
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammar A1 les 2

Slide 1 - Slide

Welcome dear students
For today:
- What do you remember from last week?
- Personal Pronouns
- Possessive Pronouns
- Making sentences with pronouns and verbs

Slide 2 - Slide

Last week we discussed grammar....
Articles, plural and word order
Name one thing that you remember from this lesson?

Slide 3 - Mind map

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

Slide 4 - Mind map

PERSONAL PRONOUNS

Persoonlijke voornaamwoorden zeggen iets over de persoon die iets doet.

She is very sweet.
They are always late.
Why do you like him?

Slide 5 - Slide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het ONDERWERP. Ze staan aan het begin van de zin.

Slide 6 - Slide

Dit zijn persoonlijke voornaam-
woorden die gaan over het VOORWERP. Ze staan aan het einde van de zin.

Slide 7 - Slide

HET VERSCHIL TUSSEN RIJTJE 1 EN RIJTJE 2 WORDT UITGELEGD IN HET FILMPJE OP DE VOLGENDE PAGINA.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Which of these words is a personal pronoun?
A
Orange
B
you
C
car
D
blue

Slide 10 - Quiz


  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar

  • ons/onze
  • jullie/uw
  • hun 


  • my
  • your
  • his
  • her

  • our
  • your
  • their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1

Slide 11 - Slide


  • van mij
  • van jou
  • van hem
  • van haar

  • van ons
  • van jullie/u
  • van hen 


  • mine
  • yours
  • his
  • hers

  • ours
  • yours
  • theirs
 Bezittelijke voornaamwoorden - 2

Slide 12 - Slide

Voorbeelden
Dit is mijn gitaar. -> This is my guitar.
Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine

Dat zijn hun boeken. -> Those are their books.
De boeken zijn van hen. -> The books are theirs

Dit is zijn tas. -> This is his bag.
Deze tas is van hem. -> This bag is his.

Slide 13 - Slide

The cat has a long tail.
______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 14 - Quiz

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van deze zin:
Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.

Slide 16 - Quiz

You ask your friend:
My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine

Slide 17 - Quiz

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 18 - Quiz

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 19 - Quiz

Well done!


Slide 20 - Slide

Welke Personal Pronoun kan je als vervanging gebruiken?
They
She
He
It
We
Sister
Boy
School
Dad
Cars
Emily & Jack
Bike
Sophia and I
Parents
Teacher

Slide 22 - Drag question

Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns
_____ need to weigh myself.

Slide 23 - Open question

Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns
Where is John? _____ went home two hours ago.

Slide 24 - Open question

Vul het juiste woord in. gebruik de personal pronouns
I’m pleased for _____.

Slide 25 - Open question

Welke bezittelijke
voornaamwoorden ken je?

Slide 26 - Mind map

Bezittelijke voornaamwoorden

  • geven bezit aan
  • worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is

Slide 27 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:

mijn          =         my
jouw/uw  =         your
zijn             =        his
haar           =        her


zijn/haar (dingen)    =      its
onze                             =      our
jullie                             =      your
hun                               =     their

Slide 28 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
                 Dat is mijn fiets.
                Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Slide

3.2 Make notes please!

Slide 30 - Slide

Demonstrative pronouns:
>  aanwijzend voornaamwoord
> je wijst het zelfstandig naamwoord aan
> iets is dichtbij of iets is ver af (deze appels of die appels)

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Dichtbij
Ver af 
This
these
That
Those

Slide 33 - Drag question

Look over there! Who is _____ boy?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 34 - Quiz

I would like ____ tomatoes, please
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 35 - Quiz


A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 36 - Quiz


A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Interrogative pronouns

Slide 39 - Slide

Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)
What  >  onbeperkte keuze                  which  >  beperkte keuze

Slide 40 - Slide

My surname is Parker
I am Irish.
I am twelve years old.
I live in Dublin.
My phone number is 08398521
My first name is Rachel
I was born in Bristol.
My birthday is on the 29th of April
How old are you ?
Where do you live ?
What is your surname ?
What is your nationality ?
When is your birthday ?
Where were you born ?
What is your first name ?
What is your phone number ?

Slide 41 - Drag question

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Zinsopbouw

Slide 45 - Slide

Making sentences
Kies 3 van de onderstaande woorden en maak hiermee één zin per woord.
Elke zin bevat op zijn minst een persoonlijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord of een vragend voornaamwoord.
Voorbeeld: This is the phone you gave me.

Woorden die je kan kiezen: book - bike - phone - name - club - school - cinema - TV - games - restaurant

Slide 46 - Open question

Slide 47 - Slide

Wordwall
Go to: https://wordwall.net/resource/399837

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide