samengestelde zinnen

Samengestelde zinnen
Herkennen van hoofd- en bijzin
Nevenschikking
Onderschikking
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen
Herkennen van hoofd- en bijzin
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 1 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.



Slide 2 - Slide

Hoe herken je hoofd- en bijzin?
In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander woord of woordgroep tussen staan. 

In een bijzin staan persoonsvorm en onderwerp niet naast elkaar of zijn makkelijk van elkaar te scheiden. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Nevenschikking
2 hoofdzinnen


vb:
Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

Slide 5 - Slide

Nevenschikking (hoofdzinnen)
Een hoofdzin heeft 3 kenmerken:
1. De woordvolgorde is hetzelfde als een enkelvoudige zin. Onderwerp en pv staan naast elkaar
2. De pv staat op de 1e of 2e plaats in de zin.
3. Nevenschikkend voegwoord: en, maar, want, of, dus


Slide 6 - Slide

Onderschikking
1 hoofdzin en 1 bijzin 
voorbeeld
Hij zwaait opa en oma uit, omdat ze een grote reis gaan maken.

1 bijzin en 1 hoofdzin
voorbeeld
Omdat ze een grote reis gaan maken, zwaait hij opa en oma uit. 

Slide 7 - Slide

Onderschikking
Een bijzin heeft 3 kenmerken
1. Onderwerp en pv zijn gescheiden of je kunt ze scheiden
2. de pv staat op de laatste of de één na laatste plaats
3. De bijzin is een zinsdeel van de hele zin.

Onderschikkend voegwoord: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, nadat, of, omdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat..

Slide 8 - Slide

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 9 - Quiz

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 10 - Quiz

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 11 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 12 - Quiz

Toen ik naar huis ging, regende het ontzettend hard, waardoor ik nat werd.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Nevenschikkende voegwoorden koppelen hoofdzinnen aan elkaar
A
en, maar, want, omdat, dus
B
en, dus, of, terwijl, omdat
C
en, maar, want, dus, of
D
en, dus, want, of, omdat

Slide 14 - Quiz

opdracht in duo's
1. schrijf de zinnen over van de volgende dia.
2. zoek de pv's en de onderwerpen.
3. markeer het voegwoord.
4. geef per zinsdeel aan of het een hoofd- of bijzin is. 

Slide 15 - Slide

zinnen
1. Terwijl Keith keihard werkt, zit Sonja met haar telefoon te spelen. 
2. Morgen ben ik jarig, maar ik heb geen idee wat ik wil trakteren.
3. Het etentje was een groot succes, want de soep en de salade werden met smaak gegeten. 

Slide 16 - Slide