bijwoord

Welkom

Woordsoorten


Bijwoorden
Nederlands
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom

Woordsoorten


Bijwoorden
Nederlands

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  1. Terugblik woordsoorten
  2. Uitleg bijwoorden
  3. 2 oefenzinnen
  4. Huiswerk maken
  5. Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik
Welke woordsoorten hebben wij ook al weer besproken?
  • Werkwoorden
  • Zelfstandig naamwoorden
  • Bijvoeglijk naamwoorden
  • Lidwoorden
  • Voorzetsels

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat bijwoorden zijn.

  • uitleggen en herkennen welke hoe je verschillende bijwoorden in een zin kunt vinden.

  • kun je de woordsoorten HWW, ZWW ZN, BVN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.

  • kun je zelf zinnen maken waarin je de woordsoorten HWW, ZWW, ZN, BVN, OLW, BLW, VZ en BW goed gebruikt,

Slide 4 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 5 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord? 'Veel mensen dragen een zelfgemaakt mondkapje.'

Slide 6 - Open question

'Mondkapjes worden vaak gedragen in het openbaar vervoer.' Is 'vaak' een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over
een ander woord:
  • Werkwoord (Anna hockeyt goed)
  • Bijvoeglijk naamwoord (Anna heeft een heel mooie hockeystick)
  • Ander bijwoord (Anna kan ook bijzonder snel rennen)

  • Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BNW)

Slide 8 - Slide

Waar iets is. De plaats.
Daar staat de prullenbak.

—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.

Andere woorden die een plaats aangeven: 
hier, er, ergens, nergens.

Slide 9 - Slide

Wanneer  -  De tijd
Vandaag gaan we rekenen.

—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.

Het was gisteren lekker weer.

—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.

Slide 10 - Slide

Hoe-vragen
De auto rijdt hard.
—> Hoe rijdt de auto? Hard en is dus een bijwoord.

Het meisje zingt mooi.
—> Hoe zingt het meisje? Mooi en is dus een bijwoord.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
  • Plaats (er, nergens, overal)
  • Zekerheid (vast, absoluut)
  • Ontkenning (niet, nooit)

Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer)
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat is het bijwoord in deze zin?

'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.

Slide 16 - Quiz

Bedenk een zin waarbij het bijwoord meer informatie geeft over een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 17 - Open question

Binnenkort gaan we de kidsrun lopen.

Wat is het bijwoord?
A
Binnenkort
B
gaan
C
we
D
lopen

Slide 18 - Quiz

Anne heeft een heel slimme moeder

Wat is het bijwoord?
A
heeft
B
heel
C
slimme
D
moeder

Slide 19 - Quiz

Destiny fietst hard door de straat.

Wat is het bijwoord?
A
fietst
B
hard
C
door
D
straat

Slide 20 - Quiz

De cake moet lang in de oven

Wat is het bijwoord?
A
cake
B
moet
C
lang
D
oven

Slide 21 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Lidwoord
Voorzetsel
Sleep hier de woorden naar toe die je niet in een van de andere vakjes horen. 
Bijwoord
Wij
houden
er
heel
rondje
de
erg
tijdens
van
om
lange
pauze
een
door
de
verlaten
school
lopen.
te

Slide 22 - Drag question

Wij = niet geleerd
houden = hww (PV)
er = niet geleerd
heel = BW (over BW)
erg = BW (over WW)
van = VZ
om = VZ
tijdens = VZ
de = BLW
lange = BNW
pauze = ZNW
een  = OLW
rondje = ZNW
door  = VZ
de = BLW
verlaten = BNW
school  = ZNW
te  = niet geleerd
lopen = ZWW 

Slide 23 - Slide

Bedenk een zin waarin alle woordsoorten die je geleerd hebt minimaal een keer voorkomen.
ZN, BVN, WW, LW, VZ, BW

Slide 24 - Open question

Aan de slag!
  •  Grammatica: Woordsoorten
    bijwoord: opdracht 1, 2 en 3 (bladzijde 226)

  • Maandag aan het begin van de les moeten die opdrachten af zijn.

Slide 25 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat bijwoorden zijn.

  • uitleggen en herkennen welke hoe je verschillende bijwoorden in een zin kunt vinden.

  • kun je de woordsoorten HWW, ZWW, ZN, BVN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.

  • kun je zelf zinnen maken waarin je de woordsoorten HWW, ZWW, ZN, BVN, OLW, BLW, VZ en BW goed gebruikt,

Slide 26 - Slide

Schrijf op wat je deze les hebt geleerd (probeer zo concreet mogelijk te zijn).

Slide 27 - Open question

Stel een vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen of geef aan welk onderdeel je het lastigst vond.

Slide 28 - Open question


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer bekijken
meer voorbeelden krijgen/zoeken
meer oefeningen maken op Nieuw Nederlands
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niets meer te weten komen over de leerstof
Nog vragen over ontleden / woordsoorten stellen
Andere stof over woordsoorten / ontleden voor de toets leren
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 29 - Poll