bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:

  • weten wat een bijvoeglijk naamwoord is
  • hoe gebruik je dat in het Frans
  • oefenen met het bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Slide

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Kijk naar de volgende voorbeelden:
Arthur est petit
Arthur et Martin sont petits
Sophie est petite
Sophie et Emma sont petites
Vraag 1
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord in deze zinnen?
Vraag 2
Waarover zegt dit bijvoeglijk naamwoord iets in elke zin?
Vraag 3
Maak nu 4 verschillende regels voor de vorm. Kijk naar het voorbeeld.

Slide 4 - Slide

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord is: v >
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es
voorbeeld
voorbeeld
enkelvoud
Il est petit
Elle est petite
meervoud
Ils sont petits
Elles sont petites

Slide 5 - Slide

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over in een zin?
A
Het bnw zegt iets over een werkwoord.
B
Het bnw zegt iets over een bijwoord.
C
Het bnw zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
D
Het bnw zegt iets over het onderwerp.

Slide 6 - Quiz

welke uitgang krijgt een bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk enkv. is?
A
e
B
niks
C
es
D
s

Slide 7 - Quiz

welke uitgang krijgt een bijvoeglijk naamwoord als het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud is?
A
es
B
e
C
s
D
x

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les voitures sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Marianne est (verdrietig)
A
tristee
B
tristes
C
tristees
D
triste

Slide 12 - Quiz

Elle a les cheveux (m) ...
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 13 - Quiz

Zet het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm:
Les chiens (m) sont (méchant)

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Kies de juiste vorm:
L'actrice est (mooi)
A
beaux
B
belles
C
belle
D
beau

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm:
De mooie jurk
A
La beaux robe
B
La belles robe
C
La beau robe
D
La belle robe

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Les sacs (m) sont (nieuw)
A
nouveau
B
nouvelles
C
nouvelle
D
nouveaux

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vorm:
De nieuwe auto's (vr)
A
Les nouveau voitures
B
Les nouvelles voitures
C
Les nouvelle voitures
D
Les nouveaux voitures

Slide 19 - Quiz

Ma mère est ....
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 20 - Quiz

Een oude kat (m)
A
Un vieux chat
B
Une vieille chat
C
Une vieilles chat
D
Une vieu chat

Slide 21 - Quiz

de leerlingen hebben goed cijfers (vr)
Les élèves ont de....
A
bons notes
B
notes bons
C
bonnes notes
D
notes bonnes

Slide 22 - Quiz


Au travail! 
Je kunt nu de opdrachten in je boek maken.
Bonne chance!

Slide 23 - Slide