Ontdek het lijdend voorwerp

Ontdek het lijdend voorwerp
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ontdek het lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het lijdend voorwerp in een zin identificeren.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp geeft aan wie/wat iets 'overkomt' of 'ondergaat' in een zin.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldzin
Bekijk de volgende zin: 

Vierhonderd jaar geleden beroofden twee Drentse reuzen onschuldige reizigers.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Identificeren van het lijdend voorwerp
Wie / wat + persoonsvorm (werk. gez). + onderwerp = lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp in deze zin is: 
'onschuldige reizigers'.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zoek de persoonsvorm
Om het lijdend voorwerp te vinden, moeten we eerst de persoonsvorm vinden. Maak de zin vragend, verander het getal of de tijd. 

"Beroofden twee Drents reuzen vierhonderd jaar geleden onschuldige reizigers?"

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Verdeel de zin in zinsdelen
De zin:

 'Vierhonderd jaar geleden / beroofden / twee Drentse reuzen / onschuldige reizigers' 

kan worden verdeeld in zinsdelen. Begin bij de persoonsvorm.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp van de zin is 'twee Drentse reuzen' en het werkwoordelijk gezegde is 'beroofden'.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Stel de vraag
Stel de vraag: 'Wat hebben de twee Drentse reuzen beroofd?'

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp
Het antwoord op de vraag is het lijdend voorwerp: 'onschuldige reizigers'.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Let op voorzetsels
Het lijdend voorwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor, enzovoorts).

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Verdeel deze zin met zinsdeelstreepjes:
" 's Avonds zie je op de kermis
veel verliefde stelletjes."

Slide 12 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Wat is het onderwerp in de zin:
" 's Avonds zie je op de kermis
veel verliefde stelletjes."

Slide 13 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
" 's Avonds zie je op de kermis
veel verliefde stelletjes."

Slide 14 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.