- Veo, veo...
- ¿Qué ves?
- Veo algo que está...
Kies een voorwerp in het lokaal. Beschrijf in 4 zinnen waar het zich bevindt. Bijvoorbeeld: naast het raam, op het bureau, achter de computer...
Je klasgenoten en ik gaan straks raden welk voorwerp je bedoelt.
(Al eerder klaar? Beschrijf nog een voorwerp.)