Ik kan uitleggen dat sparen het overhevelen van koopkracht in de tijd is.
Ik kan de drie spaarmotieven noemen en herkennen.
Ik kan het verschil uitleggen tussen een vrij opneembare spaarrekening en een spaardeposito.
Ik kan rente voor een aantal dagen, maanden of jaren berekenen met enkelvoudige rente.