Zinnen maken NT2 A1

Zinnen maken
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinnen maken

Slide 1 - Slide

Wat is de volgorde van een zin?
Ik ga morgen naar school.
De jongen eet elke dag een appel.
Het meisje leest een boek.
De klas gaat naar gym.

Slide 2 - Slide

1. Wie?   Ik/jij/de/de jongen/de klas/jullie/wij..... (3)
2. Doet?  Gaat/speel/pakken/slapen/lopen (het werkwoord)
3. Wanneer?  Morgen/vandaag/elke dag/'s morgens (1)
4. Rest: waar? Naar school/in bed/op straat/naar gym

Slide 3 - Slide

Ik loop morgen naar school.
Morgen loop ik naar school.
Naar school loop ik morgen.



1. Wie?   Ik/jij/de/de jongen/de klas/jullie/wij..... (3)
2. Doet?  Gaat/speel/pakken/slapen/lopen (het werkwoord)
3. Wanneer?  Morgen/vandaag/elke dag/'s morgens (1)
4. Rest: Naar school/in bed/op straat/naar gym

Slide 4 - Slide

Wat is een goede zin?
A
Yordan gaat morgen naar de film.
B
Naar de film morgen gaat Yordan.
C
Yordan morgen gaat naar de film.
D
Gaat morgen naar de film Yordan.

Slide 5 - Quiz

Wat is een goede zin?
A
Een verhaal schrijft hij op school.
B
Op school hij schrijft een verhaal.
C
Hij schrijft een verhaal op school.

Slide 6 - Quiz

Wat is een goede zin?
A
Elke dag Nader leest een boek.
B
Nader leest elke dag een boek.
C
Een boek Nader leest elke dag.

Slide 7 - Quiz

Wat is een goede zin?
A
Op het bord de juf schrijft een woord.
B
De juf op het bord schrijft een woord.
C
De juf schrijft een woord op het bord.

Slide 8 - Quiz

Denk ook aan...
Hoofdletters
Een hoofdletter staat aan het begin van de zin. Een naam heeft ook een hoofdletter.
Punten
Een punt staat aan het eind van de zin.

Slide 9 - Slide

Wat is een goede zin?
A
Ik ga morgen naar de Albert Heijn.
B
Morgen ik ga naar de Albert Heijn.
C
Naar de Albert Heijn ik ga morgen.

Slide 10 - Quiz

Maak de goede zin:
elke dag-Gedion-patat-eet

Slide 11 - Open question

Maak een goede zin:
Morgen-Marin-gaat-naar de bibliotheek.

Slide 12 - Open question

Maak de zin:
gooit-de bal- Sylvia- naar Aylyan

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Ik ga morgen een brood bij de bakker kopen.

1. Onderwerp (wie of wat?) 
2. Persoonsvorm (werkwoord)
 De rest van de zin
Hele werkwoord 

Slide 15 - Slide

Ik / ga / morgen / een brood / bij de bakker / kopen

1. Onderwerp (wie of wat?) 
2. Persoonsvorm (werkwoord)
Wanneer?
De rest van de zin 
Hele werkwoord 

Slide 16 - Slide

Ik / ga / morgen / een brood / bij de bakker / kopen

Morgen / ga / ik / een brood / bij de bakker / kopen.


1 of 3. Onderwerp (wie of wat?) 
2. Persoonsvorm (werkwoord)
De rest van de zin (wanneer + de rest)
Hele werkwoord 

Slide 17 - Slide

goed - mijn broer - voetballen - kan
A
Kan voetballen goed mijn broer.
B
Goed mijn broer kan voetballen.
C
Mijn broer goed voetballen kan
D
Mijn broer kan goed voetballen.

Slide 18 - Quiz

een lekkere taart - bakken - ik - ga
A
Een lekkere taart bakken ik ga.
B
Ik ga een lekkere taart bakken.
C
Een lekkere taart ga bakken ik.
D
Ik bakken een lekkere taart ga.

Slide 19 - Quiz

hij - vanmiddag - een telefoon - kopen - gaat
A
Vanmiddag gaat hij een nieuwe telefoon kopen.
B
Hij kopen vanmiddag een nieuwe telefoon gaat.
C
Hij kopen gaat een nieuwe telefoon vanmiddag.
D
Vanmiddag een nieuwe telefoon hij gaat kopen.

Slide 20 - Quiz

Maak nu zelf een zin met twee werkwoorden.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Link