Vaste voorzetsels 3de en 4de naamval

Voorzetsels
met een vaste naamval
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorzetsels
met een vaste naamval

Slide 1 - Slide

Je kan aan het einde van de les...
  • Alle persoonlijke voornaamwoorden van de 1e & 3e & 4e naamval benoemen
  • Alle voorzetsels van de derde en vierde naamval opnoemen
  • De persoonlijke voornaamwoorden toepassen in oefeningen

Slide 2 - Slide

Voorzetsels 4e naamval

durch   (door)
für        (voor)
gegen   (tegen)
ohne      (zonder)
um         (om)
bis          (tot)

Slide 3 - Slide

Hoe werkt het?
Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.
Bij de 3e naamval is dat:

Slide 4 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
aus         (uit)                                        außer (behalve)
bei          (bij)
mit          (met)
nach       (naar/na)
seit          (sinds)
von          (van)
zu             (naar...personen)

Slide 5 - Slide

Hoe werkt het?
Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.
Bij de 4e naamval is dat:

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Voorbeelden van zinnen met een voorzetsel 4e naamval
 1. Ich habe ein Geschenk (voor hem) ......gekauft. 
2. (zonder jullie) ....... können wir nicht gehen. 
3. Das hat er (van mij) ..... bekommen.
4. (Met jou)... ..gehe ich nach Berlin

Slide 8 - Slide

oplossing
1.  für ihn
2. ohne euch
3. von mir
4. mit dir

Slide 9 - Slide

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 10 - Drag question

Zet het voorzetsel bij de goede naamval
3
4
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
gegen
ohne
um

Slide 11 - Drag question

Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie

Slide 12 - Quiz

Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn

Slide 13 - Quiz

Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie

Slide 14 - Quiz

Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich

Slide 15 - Quiz

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 16 - Quiz

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 19 - Quiz

Welk persoonl. voornaamw. past NIET bij het voorzetsel bei (3de naamval).
A
mir
B
dir
C
sie
D
ihm

Slide 20 - Quiz

Welk pers. vnw. past NIET bij dit voorzetsel für (4de naamval)
A
mich
B
dich
C
ihn
D
ihm

Slide 21 - Quiz

Welk pers. vnw past WEL bij het voorzetsel von (3de naamval)
A
mich
B
dich
C
ihn
D
ihnen

Slide 22 - Quiz

Welk pers. vnw. past WEL bij het voorzetsel gegen (4de naamval)
A
dir
B
es
C
ihm
D
ihnen

Slide 23 - Quiz

De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp
1
3
4

Slide 24 - Drag question

Welke hoort er niet bij?
A
Durch
B
Bei
C
Nach
D
Zu

Slide 25 - Quiz

Waar of niet waar?
ihr is een persoonlijk voornaamwoord van de 3e naamval
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

vervang de woorden tussen haakjes met een pers. voornaamwoord.
Der Polizist zeigt (der Frau) den Weg.

Slide 27 - Open question

Angela schickt (ihrem Bruder) eine Postkarte.

Slide 28 - Open question

Pierre erklärt (dem Freund) das Problem.

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Link

Je kan nu als het goed is ...
  • Alle persoonlijke voornaamwoorden van de 1e & 3e & 4e naamval benoemen
  • Alle voorzetsels van de derde en vierde naamval opnoemen
  • De persoonlijke voornaamwoorden toepassen in oefeningen

Slide 31 - Slide