Wk 28: Vraagwoorden: Who, what, when, where etc.

Vraagwoorden: Who, what, when, where etc. 

1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Vraagwoorden: Who, what, when, where etc. 

Slide 1 - Slide

Welke vraagwoorden ken je in het Engels?

Slide 2 - Mind map

Interrogative pronouns
De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen.

Vraagwoorden staan altijd vooraan in de zin. Daarnaast is het niet mogelijk om een vraagwoord te beantwoorden met ja of nee. Het is namelijk altijd een open vraag. 


Slide 3 - Slide

vragende voornaamwoorden
what
wat
where
waar
when
wanneer
who
wie
which
welke
why
waarom
how
hoe

Slide 4 - Slide

_____ is going on?
A
which
B
what
C
who
D
how

Slide 5 - Quiz

_____ is my bike?
A
what
B
which
C
where
D
how

Slide 6 - Quiz

_____ do we arrive?
A
when
B
why
C
which
D
what

Slide 7 - Quiz

_____ is that man?
A
why
B
how
C
which
D
who

Slide 8 - Quiz

_____ one is green?
A
what
B
which
C
why
D
how

Slide 9 - Quiz

____ do you like that?
A
what
B
why
C
which
D
who

Slide 10 - Quiz

_____ do you know him?
A
what
B
when
C
where
D
how

Slide 11 - Quiz