Wk 28: Vraagwoorden: Who, what, when, where etc.

Vraagwoorden: Who, what, when, where etc. 

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Vraagwoorden: Who, what, when, where etc. 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je: 

- vertellen wanneer we vraagwoorden gebruiken.
- ken je verschillende vraagwoorden in het Engels. 
- kun je zinnen maken met de vraagwoorden in het Engels. 

Slide 2 - Slide

Welke vraagwoorden ken je in het Engels?

Slide 3 - Mind map

Interrogative pronouns
De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen.

Vraagwoorden staan altijd vooraan in de zin. Daarnaast is het niet mogelijk om een vraagwoord te beantwoorden met ja of nee. Het is namelijk altijd een open vraag. 


Slide 4 - Slide

vragende voornaamwoorden
what
wat
where
waar
when
wanneer
who
wie
which
welke
why
waarom
how
hoe

Slide 5 - Slide

_____ is going on?
A
which
B
what
C
who
D
how

Slide 6 - Quiz

_____ is my bike?
A
what
B
which
C
where
D
how

Slide 7 - Quiz

_____ do we arrive?
A
when
B
why
C
which
D
what

Slide 8 - Quiz

_____ is that man?
A
why
B
how
C
which
D
who

Slide 9 - Quiz

_____ one is green?
A
what
B
which
C
why
D
how

Slide 10 - Quiz

____ do you like that?
A
what
B
why
C
which
D
who

Slide 11 - Quiz

_____ do you know him?
A
what
B
when
C
where
D
how

Slide 12 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Leg uit:

- wanneer we vraagwoorden gebruiken.
- welke verschillende vraagwoorden je kent in het Engels. 
- hoe je een zin maakt met vraagwoorden in het Engels. 


Slide 13 - Slide

opdracht
Maak nu het werkblad over de vraagwoorden. 

Slide 14 - Slide

Vooruitblik
Volgende week gaan we bezig met leesvaardigheid

Slide 15 - Slide