1C_unit3_lesson 2_Tourist-tastic_11012019

Unit 3 People and places
Lesson 2: Tourist-tastic
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 3 People and places
Lesson 2: Tourist-tastic

Slide 1 - Slide

Today: 
Much/ many: wat was het verschil ook alweer?
Homework
Herhaling Much/Many
Iets vertellen over de toekomst: Going To
                 
Today's lesson goals: learn how to use much and many, and how to use Going To.

Slide 2 - Slide

HOMEWORK!
Oefening 15, 16, 17  en  21 op pagina 42 en 43 van je werkboek.


Slide 3 - Slide

The use of Much and Many
MUCH en MANY betekenen alletwee 'VEEL".
Het GROOOOOTE verschil:
Many gebruik je voor woorden in het meervoud, van dingen die je kunt tellen.

Much gebruik je voor woorden in het enkelvoud die je niet kunt tellen. Denk bijvoorbeeld aan 'zand' of 'water'.

Slide 4 - Slide

Vul in: much of many
There is too ____ salt on the chips!
A
Many
B
Much

Slide 5 - Quiz

Much or many?
potatoes
A
much
B
many

Slide 6 - Quiz

Much or many?
people
A
much
B
many

Slide 7 - Quiz

MUCH
MANY
Books
Sand
Trees
Water
Noise
Trains

Slide 8 - Drag question

The use of Much and Many
If you don't want to use much or many, you can use

A LOT OF!!

Slide 9 - Slide

Nieuw onderwerp: going to
Als je over iets wilt praten dat in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je  GOING TO

Daarvoor zet je AM/ IS /ARE
Bijvoorbeeld: ik ga bij McDonalds eten = I am going to eat at McDonalds

Slide 10 - Slide

Going to
Voorbeelden:
He is going to sleep at 8.
We are going to the cinema next Sunday

Je kunt het ook afkorten
He's going to sleep at 8
We're going to the cinema next Sunday

Slide 11 - Slide

Going to
En als je wilt zeggen dat het juist NIET gaat gebeuren, zet je er NOT bij. Dat mag je ook afkorten.
We are NOT going to the cinema  
We aren't going to
He is NOT going to sleep at 8
He isn't going to

Slide 12 - Slide

En je kunt vragen stellen!
Dan begin je met het werkwoord.
Are  we going to the cinema ? 
Is he going to sleep at 8?
 

Slide 13 - Slide

Homework:
hand out maken!

Slide 14 - Slide