M4 FAQ + signaalwoorden

Mavo 4
Signaalwoorden
Veel gestelde vragen in examens
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Mavo 4
Signaalwoorden
Veel gestelde vragen in examens

Slide 1 - Slide

Waarom zou het zo belangrijk zijn om de signaalwoorden en veel gestelde vragen te leren?
A
Ze komen veel voor op examens.
B
Hoe groter je woordenschat, hoe makkelijker het lezen van examens wordt.
C
Zo hoef je deze woorden niet meer te vertalen tijdens het examen.

Slide 2 - Quiz

Mix het signaalwoord met de juiste vertaling
however
moreover
unless
instead
consequently
bovendien
als gevolg daarvan
echter, maar
in plaats van
tenzij

Slide 3 - Drag question

Koppel de signaalwoorden aan hun functie
opsomming
oorzaak en gevolg
tegenstelling
vergelijking
although
and
but
even though
however
in addition
just as
moreover
nevertheless
similarly
as a result
because
consequently

Slide 4 - Drag question

Koppel de signaalwoorden aan hun functie
conclusie
voorwaarde
voorbeeld
so
if
such as
therefore
to sum up 
for example
unless
for instance

Slide 5 - Drag question

Wat is de functie van het signaalwoord 'because' in deze zin:
The student went home because she was ill.

A
voorbeeld
B
oorzaak en gevolg
C
opsomming
D
conclusie

Slide 6 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord 'whereas' in deze zin:
Humans are capable of error whereas computers are not.

A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
opsomming
D
conclusie

Slide 7 - Quiz

'Since' heeft 2 betekenissen. Geef één van de twee betekenissen. 2 antwoorden zijn goed.
A
omdat/aangezien
B
vanaf/sinds
C
vooraf/voorgaand
D
achteraf gezien

Slide 8 - Quiz

Fill in the blanks
_______ he was very tired, he stayed in his office till late to finish his work.
_______ he starts coming on time, he will be fired.
Jess was born in Moscow, _______ she is Russian.
_______ going to the cinema, we decided to stay at home.
unless
although
so
instead of

Slide 9 - Drag question

Frequently asked questions

Slide 10 - Slide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 11 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 12 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 13 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 14 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 15 - Quiz

What can be concluded?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Wat kan er worden geconcludeerd?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is het eindpunt?

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide