Deviant op weg naar 1F thema 4 spelling en grammatica deel 1

Nederlands

spelling en grammatica
Voorzetsels + herhaling
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

spelling en grammatica
Voorzetsels + herhaling

Slide 1 - Slide

Doel
Aan het einde van deze les:

Weet je wat voorzetsels zijn.

Kun je het zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels benoemen.






Slide 2 - Slide

Woordsoorten
- welke woordsoorten hebben we al gehad?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Samenvatten
Een voorzetsel geeft aan waar iets gebeurd:
Bijvoorbeeld: in, op onder, naast

In de kast
Op de kast 
Onder de kast
Naast de kast

Slide 7 - Slide

Samenvatten
Een voorzetsel geeft aan wanneer iets gebeurd
Bijvoorbeeld: tijdens, na, voor, van

Tijdens het feest
Na het feest
Voor het feest
Van het feest

Slide 8 - Slide

Even oefenen
Je krijgt een werkblad.

vul het bijvoeglijk naamwoord in op het lege blad.
timer
1:00

Slide 9 - Slide

Even oefenen
Je krijgt een werkblad.

Zet onder de woorden of het gaat om een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of een voorzetsel.
timer
1:00

Slide 10 - Slide

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien                            sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 11 - Drag question

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Mijn baas heeft veel aandacht                            de vaste klanten.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 12 - Drag question

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Christel ergert zich vaak                           haar zusje.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 13 - Drag question

Maken
Gynzy
oefenen "voorzetsels"
timer
10:00

Slide 14 - Slide