This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Grammatica woordsoorten
werkwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
lidwoorden
voorzetsels
Slide 1 - Slide
Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan:
Ik loop naar school, ik liep naar school
-In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De docent heeft een iedereen een proefwerk laten maken.
Slide 2 - Slide
Werkwoorden
Werkwoord:
doet iets
moet veranderen en geeft de tijd aan
zelfstandige werkwoorden -> zeggen wat er gebeurt
hulpwerkwoorden -> hebben, zijn, zullen.
Slide 3 - Slide
Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten.
Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond
Slide 4 - Slide
Kenmerken zelfstandig naamwoord
- zijn MeDiPlaDiNaBe woorden: woorden voor Mensen-Dieren-Planten-Dingen-Namen-Begrippen
- meervoud
- verkleinwoordje
- lidwoord
Slide 5 - Slide
Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:
de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald)
Slide 6 - Slide
Lidwoorden
als HET voor een werkwoord staat is het geen lidwoord Het regent vandaag ('loos onderwerp')
één is geen lidwoord!
Slide 7 - Slide
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord (znw)
Kan voor of achter het znw staan
- het spannende boek
- een spannend boek'
- het boek is spannend
Slide 8 - Slide
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
'Trappen van vergelijking'
- groen, groener, groenst
- groot, groter, grootst
- klein, kleiner, kleinst
Slide 9 - Slide
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Bij 'de'-woorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord een 'e',
bij 'het'-woorden alleen als er ook een blw voorstaat.
- het spannende boek
- een spannend boek
- de mooie kast
- een mooie kast
Slide 10 - Slide
STOFFELIJK
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Geeft aan van welk materiaal iets gemaakt is - het gouden horloge
- een papieren tas
de zijden bloemen
- de houten tafel
Slide 11 - Slide
STOFFELIJK
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
- Schrijf je meestal met 'en' op het eind
(goudenpapierenzijden,houten)
maar niet bij moderne materialen
(de plastic tas, het nylon visdraad)
Slide 12 - Slide
Een voorzetsel kan
- een plaats aangeven (op, onder, boven)
- een tijd aangeven (na, tijdens, in de pauze)
- een reden of oorzaak aangeven (door, vanwege)
Voorzetsels
Slide 13 - Slide
in, onder, voor, aan, van, boven, onder, op, uit, naast
Tijdens, gedurende, in, na, bij...
Slide 14 - Slide
Vaste voorzetsels
Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen door een ander voorzetsel. Het voorzetsel heeft dan geen letterlijke betekenis. Dit noemen we een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
– houden van: Tanja houdt van zwemmen.
– besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.
- wachten op: Karin wacht op de bus.
Slide 15 - Slide
Quiz
Slide 16 - Slide
Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)
Slide 17 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
Slide 19 - Quiz
Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quiz
SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame
Slide 21 - Drag question
Noteer de bijvoeglijk naamwoorden Ons nieuwe huis is mooi en groot.
Slide 22 - Open question
Ik zoek de betekenis van het woord straks even op.
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord
Slide 23 - Quiz
Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin? Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.
Slide 24 - Open question
Welke voorzetsels staan er in de onderstaande zin? Na de gymles op school gaan de leerlingen naar huis.
Slide 25 - Open question
Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
C
Geen lidwoord
Slide 26 - Quiz
Ik heb hele goede cijfersopmijn rapport!
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Onbepaald lidwoord (olw)
Slide 27 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Denken _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op
Slide 28 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Kritiek hebben _____'?
A
met
B
voor
C
om
D
op
Slide 29 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Verlangen _____'?
A
naar
B
om
C
op
D
aan
Slide 30 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Opzien _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen
Slide 31 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Hopen _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op
Slide 32 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Rekenen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar
Slide 33 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Grenzen _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen
Slide 34 - Quiz
Kies het juiste voorzetsel 'Zich verbazen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar
Slide 35 - Quiz
Hoeveel lidwoorden staan er in de zin? De jongens kochten allemaal één ijsje.
Slide 36 - Open question
Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin? In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.
Slide 37 - Open question
Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin? Voordat de toets begint, moet je je tas in je kluisje leggen.
Slide 38 - Open question
Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin? Het grote lokaal was heel koud.