Libro de trabajo, página 6, ejercicio 1
Luister en verbind de woorden uit de drie rijtjes. Let op: één persoon kan twee dingen doen.
¿Qué va a hacer? = Wat gaat hij/zij doen?
¿Con quién? = Met wie?
Libro de texto, página 13, ejercicio 5
Luister naar de plannen van de ouders en verbind ze met de plaatjes.