Dag 2

Thema 7 Ruzie
1 / 21
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 7 Ruzie

Slide 1 - Slide

Thema 7 Ruzie
Vandaag leren jullie 6 woorden over het thema 'ruzie'.
De woorden: 
  1. het cijfer
  2. direct
  3. door
  4. doorgaan
  5. eerder
  6. erger

Slide 2 - Slide

Het cijfer
  • Eeen teken waarmee je een getal kunt schrijven
  • Zin: Ik krijg een cijfer voor mijn toets.
  • Zin: Wil jij de cijfers voor lezen?
  • Zin: Kan jij de code ontcijferen?

Slide 3 - Slide

direct
  • Op hetzelfde moment, zonder te wachten 
  • Andere woorden: meteen en nu
  • Zin: Hij gaat direct naar de supermarkt.
  • Zin: De bel gaat, de leerlingen staan direct op.

Slide 4 - Slide

door
  • Om te zeggen wat de oorzaak is
  •  Zin: Door de harde bel ben ik geschrokken.
  • Zin: Door de kinderen ben ik natgespoten met een waterpistool.
  • Zin: Ik ben in mijn hand gebeten door de hond.

Slide 5 - Slide

doorgaan
  • Iets blijven doen, niet stoppen
  • Ik ga door, zij gaat door, jullie gaan door.
  • Zin: Het feestje is zo leuk, dat alle mensen willen doorgaan met feesten.
  • Zin: Willen jullie doorgaan met zingen? Het klinkt zo mooi.

Slide 6 - Slide

eerder
  • op een vroeger moment
  • Zin: Ik wil op tijd aanwezig zijn, daarom kom ik 5 minuten eerder.
  • Zin: Jullie stoppen eerder met de les, want jullie gaan zwemmen.

Slide 7 - Slide

erger
  • Meer vervelend dan iets of iemand anders.
  • De vergrotende trap van 'erg'.
  • Zin: Ik vind sporten erg, stilzitten nog erger.
  • Zin: Ik heb bultjes op mijn arm, dit wordt steeds erger.

Slide 8 - Slide

Wat wordt er bedoeld met het woord 'de ruzie'?
A
Samen spelen
B
Rustig
C
situatie dat mensen blij zijn
D
situatie dat mensen boos zijn op elkaar

Slide 9 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het woord 'afpakken'?
A
geven
B
iets pakken zodat de persoon het niet meer heeft
C
plakken
D
eten

Slide 10 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het woord 'alleen'?
A
samen met 2 andere mensen
B
met 4 dieren samen
C
ik en jij
D
zonder mensen

Slide 11 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het woord 'als'?
A
gaan
B
op het moment dat
C
ja
D
nee

Slide 12 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het woord 'bedankt'?
A
zeggen dat je iets niet wilt
B
zeggen dat je er blij mee bent
C
iets afpakken
D
een hekel hebben aan iets

Slide 13 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het woord 'blijven'?
A
weggaan
B
niet weggaan
C
vertrekken
D
niet vertrekken

Slide 14 - Quiz

Maak zelf een zin

Slide 15 - Slide

Maak een zin met het woord 'bedankt'.

Slide 16 - Open question

Vul het ontbrekende woord in van de zinnen.

Slide 17 - Slide

Wil je ..... ? Want ik ben bang om alleen te zijn.

Slide 18 - Open question

De docent wil mijn telefoon....., want ik zit de hele dag op mijn telefoon.

Slide 19 - Open question

Met wie heb jij wel eens ruzie?

Slide 20 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: de ruzie, afpakken, alleen, als, bedankt en blijven

Slide 21 - Slide