Voltooide tijd en mening geven

Les 14-01
Tot de pauze met Rowen

Voltooide tijd 

&

Je mening geven
timer
45:00
timer
45:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SchrijvenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Les 14-01
Tot de pauze met Rowen

Voltooide tijd 

&

Je mening geven
timer
45:00
timer
45:00

Slide 1 - Slide

Voltooide tijd
Wanneer gebruiken we de voltooide tijd?

Wat hebben we nodig voor de voltooide tijd?
1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Hulpwerkwoord
3. Voltooid deelwoord

Ik heb gisteren een stukje gefietst.
Ik heb vanochtend gesport


Slide 2 - Slide

Voltooid deelwoord
Hoe maak je een voltooid deelwoord?
GE ik-vorm D of T

Leren: Ik leer
Geleerd

Wanneer een D en wanneer een T?

Slide 3 - Slide

Oefenen
Zet deze werkwoorden in een zin in de voltooide tijd met ik als persoonlijk voornaamwoord:
1. Koken
2. Zien
3. Maken

Slide 4 - Slide

Tegenwoordig en verleden tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Voltooid verleden tijd
Een situatie of handeling die klaar is


Ik heb gisteren gewandeld


Een situatie of handeling die voor een andere situatie heeft plaatsgevonden

Ik had gisteren gewandeld, daarna heb ik koffie gedronken met mijn moeder

Slide 5 - Slide

Uitzonderingen
* Scheidbare werkwoorden: Dan komt GE in het midden. Schoonmaken, afwassen → schoongemaakt, afgewassen
* Als het werkwoord al met GE begint, doen we niet dubbel GE. Bijvoorbeeld: gebruiken. Dit geldt ook voor werkwoorden die met er- her- ver- ont- en be- beginnen. 
* Onregelmatige werkwoorden:
Hebben → gehad
Zijn → geweest
Doen → gedaan
Kopen → gekocht
Eten → gegeten
Wassen → gewassen

Slide 6 - Slide

Hebben of zijn?
Wanneer is het hebben en wanneer zijn? 
Het is meestal hebben. 

Wanneer gebruik je zijn?
1. Bij deze werkwoorden altijd: Zijn, beginnen, blijven, gaan, komen, worden
2. Verandering van situatie: Hij is getrouwd, Zij is vetrokken, het kind is gegroeid

Werkwoorden met een beweging.
Bewegen met een doel. = zijn. Ik ben naar het station gefietst
Zonder doel = hebben. Ik heb een stukje gefietst.

Slide 7 - Slide

Maak zinnen in de voltooide tijd van de volgende persoonsvormen en werkwoorden:
1. Ik lopen                    11. Zij hebben
2.Wij ontbijten          12. Wij verstaan
3. Hij verdienen        13. Ik sporten
4. Zij kopen                 14. Jij bedanken
5. Jij eten                     15. Hij gebruiken
6. Ik beginnen
7. Wij zijn
8. Jij wassen
9. Hij verrassen 
10. U doen
Vertel je buurman/buurvrouw een klein verhaal over wat je afgelopen tijd hebt gedaan met deze werkwoorden:
1. Verrassen
2. Verstaan
3. Kopen
4. Eten
5. Doen

Slide 8 - Slide

Mening
Wat is ook alweer een mening? In NL vinden we een mening hebben best belangrijk. Hoe is dat in het land waar jullie vandaan komen? En wat vinden jullie ervan dat dat hier zo belangrijk is? 

Weten jullie nog wat argumenten zijn? 

Slide 9 - Slide

1. . Ik ben mijn pen kwijt, ik ga een nieuwe aanschaffen.
2. Ik leer mijn dochter dat ze niet het speelgoed van haar broertje mag afpakken.
3. Een reden waarom je iets vindt is een argument.
4. Ik vind Geert Wilders' mening belachelijk.
5. Ik bescherm mijn kinderen tegen gevaarlijke situaties.
6. Ik ben boos op de wereld, ik ben chagrijnig! 
7. Wij vertellen elkaar onze mening, wij hebben een discussie. 
8. Eenmaal thuis gekomen, realiseerde hij zich dat hij zijn sleutels was vergeten.
9. Als je goed luistert naar de docent is dat goed gedrag!
10. Mijn klasgenootje helpt me altijd met moeilijke vragen van de docent.
11. Iedereen heeft recht op zijn eigen mening, maar we moeten elkaar respecteren.
12. Na de basisschool ga je naar de middelbare school. 
13. Tijdens de les mag je je mobieltje niet gebruiken, tenzij het voor schoolwerk is.
14. Het nieuwe model van die auto is sneller en zuiniger dan de vorige versie.
15. Ik kan niet stilstaan, ik heb onrust in mijn lijf. 

Slide 10 - Slide

16. Wat hij zegt, is complete onzin; het klopt helemaal niet.
16. Na gebruik moet je je spullen netjes opbergen in de kast.
17. Het is echt overdreven om zo boos te worden om een kleine fout.
18. De stelling in het debat was: "Sociale media doen meer kwaad dan goed."
19. De leraar besloot hem te straffen door hem extra huiswerk te geven.
20. De straf voor te laat komen was dat hij de les niet meer in mocht.
21. Als je rookt ben je verslaafd aan nicotine. 
22. Elk weekend speelt hij wedstrijden met zijn voetbalclub.
23. Ze luistert voornamelijk naar popmuziek, maar soms ook naar jazz.

Slide 11 - Slide


Groep thema 8 en 12: Zinnen maken

Groep thema 2: Taak 3 opdracht 2 (blz 35)

Slide 12 - Slide

Mening vertellen
Ik vind.... Omdat.... 

Meerdere argumenten? Maak een opsomming.
Ten eerste
Ten tweede
Ten derde/tot slot/ als laatste

Slide 13 - Slide

Geef je mening over jonge kinderen en telefoons. Gebruik 2 argumenten. Ik vind.... Omdat....

Slide 14 - Open question

Links:
Nee, geen straf

Waarom niet?
Wat doe je dan?
Rechts:
Ja, wel straf

Waarom wel?
Wat is de straf?

Slide 15 - Slide