Argo t2 tekst 7 r. 1-11

r. 1
Ἡ Μέδουσα | Γοργών |ἐστιν, |δεινὸν τέρας. 

ἐστιν + Onderwerp + nd
1 / 51
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

r. 1
Ἡ Μέδουσα | Γοργών |ἐστιν, |δεινὸν τέρας. 

ἐστιν + Onderwerp + nd

Slide 1 - Slide

r. 1-4
Ἀντὶ γὰρ τριχῶν | ἐχίδνας |ἔχει ||
καὶ |τοῖς ὀφθαλμοῖς| κτείνει |πάντας, ||
ὅσοι | βλέπουσιν |εἰς τὸ πρόσωπον αὐτῆς.

Slide 2 - Slide

r. 1-4
Ἀντὶ γὰρ τριχῶν | ἐχίδνας |ἔχει ||


Slide 3 - Slide

Wat is het onderwerp bij ἔχει ?
A
τριχῶν
B
ἐχίδνας
C
dat zit in de pv

Slide 4 - Quiz

Ἀντὶ τριχῶν
Vz+?
In welke naamval staat τριχῶν
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 5 - Quiz


Welke nv en functie heeft ἐχίδνας
A
nom - ond
B
gen -bvb
C
dat - mv
D
acc - lv

Slide 6 - Quiz

r. 1-4

καὶ |τοῖς ὀφθαλμοῖς| κτείνει |πάντας, ||


Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp bij κτείνει ?
A
τοῖς ὀφθαλμοῖς
B
πάντας
C
dat zit in de pv

Slide 8 - Quiz

In welke naamval staat τοῖς ὀφθαλμοῖς ?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 9 - Quiz


Welke nv en functie heeft πάντας
A
nom - ond
B
gen -bvb
C
dat - mv
D
acc - lv

Slide 10 - Quiz

r. 1-4

ὅσοι | βλέπουσιν |εἰς τὸ πρόσωπον αὐτῆς.

Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp bij βλέπουσιν ?
A
ὅσοι
B
τὸ πρόσωπον
C
dat zit in de pv

Slide 12 - Quiz


Welke nv en functie heeft τὸ πρόσωπον
A
nom - ond
B
nom-nd
C
acc - lv
D
acc - BwB (na vz)

Slide 13 - Quiz


Welke nv en functie heeft αὐτῆς
A
nom - ond
B
gen -bvb
C
dat - mv
D
acc - lv

Slide 14 - Quiz

Φόβῳ| οὖν |οἱ ἄνθρωποι |φεύγουσιν |ἐκ  τῆς τῶν Γοργόνων χώρας

Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp bij οἱ φεύγουσιν ?
A
Φόβῳ
B
οἱ ἄνθρωποι
C
dat zit in de pv

Slide 16 - Quiz


Welke nv Φόβῳ
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 17 - Quiz


met welke nv gaat ἐκ ?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 18 - Quiz

r. 5-7
                                               Ἀλλ᾽ | ὁ ἥρως Περσεύς,
ὁ τοῦ Διὸς υἱός, | τὴν ἀρετὴν |φαίνειν |ἐθέλει |τοῖς
θεοῖς καὶ τοῖς ἀνθρώποις·|

Slide 19 - Slide

Wat is het onderwerp bij ἐθέλει?
A
Ἀλλ᾽ ὁ ἥρως Περσεύς
B
ὁ ἥρως
C
ὁ τοῦ Διὸς υἱός
D
ὁ ἥρως Περσεύς, ὁ τοῦ Διὸς υἱός

Slide 20 - Quiz

ὁ τοῦ Διὸς υἱός:
Welke bewering is waar?
A
deze woorden staan allemaal in de nominativus
B
deze woorden staan allemaal in de genitivus
C
ὁ υἱός staat in de nom. τοῦ Διὸς staat in de gen.
D
ὁ υἱός staat in de gen. τοῦ Διὸς staat in de nom.

Slide 21 - Quiz

Welke functie heeft de genitivus
τοῦ Διὸς in deze zin? Noteer de afkorting.

Slide 22 - Open question

In welke naamval staat:
τὴν ἀρετὴν
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 23 - Quiz

Welke functie heeft τὴν ἀρετὴν in deze zin?
Noteer de afkorting.

Slide 24 - Open question

In welke vorm van het werkwoord staat φαίνειν?
Noteer de afkorting.

Slide 25 - Open question

τοῖς θεοῖς καὶ τοῖς ἀνθρώποις
Dit staat in de dativus. Welke functie heeft het?
A
MV
B
BwB met vz
C
BwB zonder vz
D
aanv. ww

Slide 26 - Quiz

r. 7-8
                                               τὴν γὰρ Μέδουσαν
κτείνειν | ἐθέλει

 

Slide 27 - Slide

Wat is het onderwerp bij ἐθέλει?
A
τὴν γὰρ Μέδουσαν
B
τὴν Μέδουσαν
C
ingesloten
D
κτείνειν

Slide 28 - Quiz

Welk woord is een partikel?
A
τὴν
B
γὰρ
C
Μέδουσαν
D
κτείνειν

Slide 29 - Quiz

Welke functie heeft τὴν Μέδουσαν in deze zin?
Noteer de afkorting.

Slide 30 - Open question

In welke vorm van het werkwoord staat κτείνειν?
Noteer de afkorting.

Slide 31 - Open question

r. 8-9
                                  Οὕτω δὲ | βοηθεῖ  |τοῖς τῆς χώρας
ἀνδράσιν καὶ ταῖς γυναιξὶν καὶ τοῖς παισίν.|

 

Slide 32 - Slide

Wat is het onderwerp bij βοηθεῖ ?
A
Οὕτω
B
ingesloten
C
τῆς χώρας
D
τοῖς παισίν

Slide 33 - Quiz

Welk woord is een partikel?
A
Οὕτω
B
δὲ
C
τοῖς
D
τῆς

Slide 34 - Quiz

Bij welk woord hoort de τοῖς in r.8?
A
τῆς χώρας
B
ἀνδράσιν
C
nergens bij
D
bij het onderwerp

Slide 35 - Quiz

In welke naamval staat τῆς χώρας?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 36 - Quiz

Welke functie heeft de genitivus
τῆς χώρας in deze zin? Noteer de afkorting.

Slide 37 - Open question

τοῖς ἀνδράσιν καὶ ταῖς γυναιξὶν καὶ τοῖς παισίν
Dit staat in de dativus. Welke functie heeft het?
A
MV
B
BwB met vz
C
BwB zonder vz
D
aanv. ww

Slide 38 - Quiz

r. 10
      Οἱ δὲ θεοὶ | τῷ τοῦ Διὸς υἱῷ | βοηθοῦσιν

 

Slide 39 - Slide

Wat is het onderwerp bij βοηθοῦσιν?
A
Οἱ δὲ θεοὶ
B
Οἱ θεοὶ
C
τοῦ Διὸς
D
ingesloten

Slide 40 - Quiz

Welk woord is een partikel?


A
Οἱ
B
δὲ
C
τῷ
D
υἱῷ

Slide 41 - Quiz

βοηθοῦσιν heeft een aanvulling in de dativus. Welk woord staat /welke woorden staan in de dativus?
A
Οἱ δὲ θεοὶ
B
τῷ τοῦ Διὸς υἱῷ
C
τοῦ Διὸς
D
τῷ υἱῷ

Slide 42 - Quiz

In welke naamval staat τοῦ Διὸς?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 43 - Quiz

Welke functie heeft de genitivus
τοῦ Διὸς in deze zin? Noteer de afkorting.

Slide 44 - Open question

r. 10-11
                                                           Ἡ γὰρ
Ἀθηνᾶ τῷ ἥρωι τὴν ἀσπίδα παρέχει·

 

 

Slide 45 - Slide

Wat is het onderwerp bij παρέχει?
A
B
Ἡ γὰρ Ἀθηνᾶ
C
Ἡ Ἀθηνᾶ
D
ingesloten

Slide 46 - Quiz

Welk woord is een partikel?


A
B
γὰρ
C
τῷ
D
τὴν

Slide 47 - Quiz

In welke naamval staat τῷ ἥρωι?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 48 - Quiz

τῷ ἥρωι is dus een dativus.
Welke functie heeft τῷ ἥρωι hier?
A
MV
B
BwB met vz
C
BwB zonder vz
D
aanv. ww

Slide 49 - Quiz

In welke naamval staat τὴν ἀσπίδα?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 50 - Quiz

Welke functie heeft τὴν ἀσπίδα in deze zin?
Noteer de afkorting.

Slide 51 - Open question