1hv49

1hv49
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1hv49

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
Het bezittelijk voornaamwoord
Exercice 26 p.66
Quiz 

Slide 2 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord in het Frans

Slide 3 - Slide

Lesdoel: 
                                                  1) Ik herken  het   bezittelijk                                                                     voornaamwoord in een Franse zin 
en
                                                 2)  ik kan een zin maken met het                                                                      bezittelijk voornaamwoord in het Frans

Slide 4 - Slide

Wat weet je van het bezittelijk voornaamwoord? ( Frans en/ of Nederlands)?

Slide 5 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord (Frans)
  • Mijn = mon, .... , mes
  • Jouw = ton, ta, ....
  • Zijn/haar = ...., sa, ses
Remplis le tableau!
(zonder je boek)

Slide 6 - Slide

Dit zijn Franse bezittelijke voornaamwoorden
mon
ma
mes
ton
ta
tes
son
sa
ses
je
il
elle
tu
nous
vous

Slide 7 - Drag question

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (mijn) maison
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (mijn) photo (vrl)
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (zijn) chat (mnl)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Ce n'est pas (haar) cahier (mnl)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Voilà (haar) soeur (vrl)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
C'est (zijn) fille (vrl)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Voilà (mijn) chaussettes rouges (mv).
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste Franse BEZITTELIJK voornaamwoord in:
Voilà (haar) chat (mnl)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je:
de hond?

Slide 16 - Open question

Welk woord hoort bij de afbeelding?

Slide 17 - Slide

Le voisin = de vriend
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
de zus

Slide 19 - Open question

Hoe vertaal je:
de zoon?
A
la fille
B
le frère
C
le fils
D
la fils

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
gescheiden

Slide 21 - Open question

Wat betekent:
le demi-frère?

Slide 22 - Open question

Hoe vertaal je:
morgen?

Slide 23 - Open question

Vul de juiste vorm van AVOIR in
Tu ------- un frère?
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 24 - Quiz

Nous ______ un chien et deux chats.
A
a
B
avez
C
ont
D
avons

Slide 25 - Quiz

Hoe vertaal je:
Jullie hebben
A
J´ai
B
nous avons
C
vous avez
D
ils ont

Slide 26 - Quiz

Vertaal:
Zij heeft

Slide 27 - Open question

Vertaal:
Ik heb

Slide 28 - Open question

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 29 - Drag question

Sleep de Franse woorden naar de Nederlandse vertaling
ACHT
ELF
ACHTTIEN
TWINTIG
ONZE
VINGT
DIX-HUIT
HUIT

Slide 30 - Drag question

dix

treize
vingt
cinq
onze

quatorze
10
13
20
5
11
14

Slide 31 - Drag question