V1 unité 4: samenvatting unité 4

V1A
Nora
Milan
Yassin
Marit
Linn
Davin
Ozzy
Ib
Poom
Arjun
Mees
Yara
Joella
Jamie
Tobias
Nghitti
Ahaana
Mo
Casper
Hugo
Docent
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

V1A
Nora
Milan
Yassin
Marit
Linn
Davin
Ozzy
Ib
Poom
Arjun
Mees
Yara
Joella
Jamie
Tobias
Nghitti
Ahaana
Mo
Casper
Hugo
Docent

Slide 1 - Slide

mardi le 2 avril
C

Slide 2 - Slide

UNITÉ 4
JE LEERT:
  • zinnen ontkennend maken (nee, niet)> ne......pas
  • onregelmatig ww: ALLER (gaan)
  • woordjes en zinnen over WONEN
  • je moet zelf kunnen vertellen waar je woont, hoe je woont, met wie je woont, de weg kunnen vragen en wijzen en je kamer beschrijven.

Slide 3 - Slide

Wat hebben we allemaal al geleerd dit schooljaar?

*Unité 1: werkwoord: être & lidwoord: un, une, des, le, la , l', les
* Unité 2: werkwoord: avoir & bezittelijk voornaamwoord:
 mon, ma, mes, ton, ta, tes, son, sa ses
* Unité 3: regelmatig werkwoord -ER
aimer, détester, adorer, préférer + le/la/l'/les + ZN

Slide 4 - Slide

  • Zelf kiezen wát je gaat focusleren.
timer
5:00

Slide 5 - Slide

ontkennning

Slide 6 - Slide

ne/n' ....... pas
Waar staat ne/n'...pas?

ne/n' staat voor de persoonsvorm en pas staat erachter.

Slide 7 - Slide

Ne ... pas

Slide 8 - Slide


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 9 - Quiz


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habite pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 10 - Quiz

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 11 - Quiz

Maak ontkennend:
Adrien a déménagé.

Slide 12 - Open question

Vertaal:
Tu ne manges rien?

Slide 13 - Open question

ne ...... rien
betekent
A
niet
B
niets
C
niemand
D
niet meer

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:
ne .... jamais
A
nooit
B
niet meer
C
geen
D
niets

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:
ne ... plus
A
niets
B
niet meer
C
nog niet
D
nooit

Slide 16 - Quiz


Maak ontkennend:
Adrien habite à Orléans
niet meer

Slide 17 - Open question


Maak ontkennend:
Il a de nouveaux amis
niet

Slide 18 - Open question


Maak de zin ontkennend:
C'est un lit.

Slide 19 - Open question

Vertaal de zin in het Frans.
Mijn hond is nooit in de slaapkamer

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Video

aller
Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Slide 22 - Slide

Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan 
Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il / elle  va
Hij / zij ga
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont
zij gaan

Slide 23 - Slide

(aller) elles .................

Slide 24 - Open question

aller (nous)
timer
0:20

Slide 25 - Open question

Adam ...... (aller)

Slide 26 - Open question

Hij (aller)

Slide 27 - Open question

Je ... (aller)

Slide 28 - Open question

mes amies (aller)

Slide 29 - Open question

HOE LEER JIJ EIGENLIJK WOORDJES?

Slide 30 - Open question

vertaal: Ik houd van Frans.
Dat is mijn favoriete vak.






Ik hou van Frans.
Dat is mijn favoriete vak

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Video

Maak aantekeningen in je schrift

Slide 33 - Slide

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord
voorbeelden

C'est mon lit.                                = Het is mijn bed. 

Mon cours commence.             = Mijn les begint. 

Voilà ma chambre.                     = Hier is mijn slaapkamer.

Je suis dans ma piscine.           = Ik ben in mijn zwembad.

Je mange avec mes parents.  = Ik eet met mijn ouders. 

J'ai fini mes devoirs.                   = Ik heb mijn huiswerk af. 




Slide 34 - Slide

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Het gaat om het bezit zelf, en niet de eigenaar.

Le lit           C'est mon lit.


La chambre          Voilà ma chambre.


Les parents          J'adore mes parents.

Slide 35 - Slide

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Vraag: wat valt je op?

Slide 36 - Slide

Voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.
un, le,
l'
une, la,
l'
des, les
mnl + vrl
mnl + vrl
mnl + vrl

Slide 37 - Slide

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (vrl)
A
mon
B
ma
C
ta
D
sa

Slide 38 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin. (=neef dus mnl)
A
son
B
sa
C
ta
D
ton

Slide 39 - Quiz

Vul het juiste bez. vnw. in:
J'aime ...... (mijn) école (vrl).
A
ma
B
ton
C
sa
D
mon

Slide 40 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 41 - Mind map