Spelling- blok 1 - 10 sep

Afspraken tijdens de les
1) We praten niet tijdens de uitleg van de stof.
2) Iedereen kan goed werken en laat anderen goed werken.
3) Laat je laptop nog dicht!









1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Afspraken tijdens de les
1) We praten niet tijdens de uitleg van de stof.
2) Iedereen kan goed werken en laat anderen goed werken.
3) Laat je laptop nog dicht!









Slide 1 - Slide

Trucje (regel van overeenkomst)
Vervang het werkwoord in de t.t. door het werkwoord 'werken'.

Hij werkt            je hoort een t, dus bij alle andere werkwoorden komt er ook een t bij!

Let op! Staat je/jij vóór het werkwoord? Dan géén t erbij!

Werk jij?......     Dus ook: word jij?

Slide 2 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Hele werkwoord min - EN
B
Stam + T
C
Stam + D

Slide 3 - Quiz

(Gaan) je vanavond naar de kermis?
A
Ga
B
Gaat
C
Gaan

Slide 4 - Quiz

Zij (worden) met z'n allen morgen achttien.
A
worden
B
wordt
C
word
D
geworden

Slide 5 - Quiz

Jij (maken) een taart voor haar verjaardag.
A
maken
B
maakt
C
maakte

Slide 6 - Quiz

Hij (lopen) de marathon van Rotterdam.
A
loop
B
loopd
C
loopt

Slide 7 - Quiz

(Hebben) jij vandaag het deeg voor de pizza gekneed?
A
Heb
B
Hebt
C
Hebben

Slide 8 - Quiz

Hoe vond je de pv ook alweer?
Er zijn 3 verschillende manieren om de pv te vinden.

Slide 9 - Slide

1) Als je de zin vragend maakt, komt de pv op de eerste plaats.


Ik zit op het Emma.

Zit ik op het Emma?


Slide 10 - Slide

2) Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de pv.

Ik zit op het Emma.

Wij zitten op het Emma.

Slide 11 - Slide

3) Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.

Tegenwoordige tijd: Ik zit op het Emma.

Verleden tijd: Ik zat op het Emma.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 12 - Slide

En bij deze zin?

Tegenwoordige tijd: Ik loop naar school.

Verleden tijd: Ik liep naar school.

Luister eens goed naar het verschil tussen beide zinnen.

Slide 13 - Slide

Er zijn werkwoorden die in de verleden tijd veranderen van klank. Dat zijn de sterke werkwoorden. Hier wat voorbeelden:

SLAPEN
ik slaap
jij  slaapt
hij/zij slaapt
wij slapen
zij slapen
jullie slapen
SLIEPEN
ik sliep
jij sliep
hij/zij sliep
wij sliepen
zij sliepen
jullie sliepen
WETEN
ik weet
jij weet
hij/zij weet
wij weten
zij weten
jullie weten
WISTEN
ik wist
jij wist
hij/zij wist
wij wisten
zij wisten
jullie wisten
VINDEN
ik vind
jij vindt
hij/zij vindt
wij vinden
zij vinden
jullie vinden
VONDEN
ik vond
jij vond
hij/zij vond
wij vonden
zij vonden
jullie vonden

Slide 14 - Slide

Als de klank niet verandert,
heb je te maken met een zwak werkwoord waar je in de verleden tijd 
te(n) of de(n) achterzet. 
Als je goed luistert, kun je het horen!

Slide 15 - Slide

Voorbeeld met - te (n)
Ik pak het boek. = pv in de tt + niets (alleen de stam)

Ik pakte het boek. = pv in de vt  + TE

Wij pakken de boeken. = pv in de tt + EN

Wij pakten de boeken. = pv in de vt + TEN

Slide 16 - Slide

Voorbeeld met - de (n)
Ik brand mijn vinger. = pv in de tt  niets (alleen de stam)

Ik brandde mijn vinger. = pv in de vt    +  DE

Wij branden onze vingers. = pv in de tt + DEN

Wij brandden onze vingers. = pv in de vt + DEN

Slide 17 - Slide

Ik (bakken) het ei.
A
bakde
B
bakte

Slide 18 - Quiz

Bas (koken) het eitje.
A
kookte
B
kookde

Slide 19 - Quiz

Wij hadden veel lol.
A
haden
B
hadden

Slide 20 - Quiz

Shelley (lopen) naar school.
A
liep
B
loopte

Slide 21 - Quiz

Ik (eten) het ei.
A
eette
B
at

Slide 22 - Quiz

Werken aan de opdrachten 
  • Je gaat de overige tijd werken aan de opdrachten.
  • Je gaat dit zelfstandig doen zonder te kletsen.
  • Log in via It's learning op de methode.
Grammatica 1.3 t/m 1.5 en Spelling 1.6 t/m 1.7 

Slide 23 - Slide

Zelf aan de slag
Maak van Blok 1 SPELLING opdracht 1. 6 EN 1.7 

Als je hiermee klaar bent ga je verder met de GRAMMATICA opdrachten 1.3 t/m 1.5




timer
10:00

Slide 24 - Slide

Dictee nakijken
Politiehonden zijn niet voor niets vaak herders. Ze bezitten de goede eigenschappen. Herders zijn gehoorzame, moedige en enthousiaste honden. Met hun lange neus kunnen ze goed ruiken. Zo helpt de hond met het vinden van misdadigers. Hij zal hun spoor volgen. Heeft een persoon een voorwerp aangeraakt? De politiehond besnuffelt dan het voorwerp. Vervolgens zal hij de verdachte vrijwel zeker kunnen aanwijzen.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide