Code+ hoofdstuk 2

Code+ hoofdstuk 2
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Code+ hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Subject

Slide 2 - Slide

Subject = onderwerp
Singularis: ik, je, u, ze, hij, het
Pluralis: we/wij, jullie, u, ze

Slide 3 - Slide

Wat is het subject?
Hij maakt het huiswerk.
Zij is te laat.
Wilt u een kopje koffie?
Zij is een meisje.
Het zijn kinderen.

Slide 4 - Slide

Wat is het subject?
Jullie maken het huiswerk.
Zij is te laat.
Wilt u een kopje koffie?
Hij is geen meisje.
Het zijn kinderen.

Slide 5 - Slide

Werkwoorden: verbum
De persoonsvorm is het werkwoord verbonden aan het subject.
Ik bel. 
Je/jij/u belt. 
Zij/hij/het belt. 
We/wij bellen
Jullie bellen
Ze/zij bellen

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Je belt naar school.
Wij wonen in Nederland.
Heb jij werk?
Werk jij in een winkel?

Slide 7 - Slide

Hoofdzinnen
Combinatie van subject en persoonsvorm.
Ik woon in Den Haag.
We lopen naar buiten.
Ik ga naar school.

Slide 8 - Slide

Vraagwoorden

Slide 9 - Slide

Vraagwoorden
Wie 
Wat
Waar
Hoe
Wanneer
Waarom

Slide 10 - Slide

Maak zinnen met alle vraagwoorden
Wie
Wat
Waar
Hoe
Wanneer
Waarom

Slide 11 - Slide

Hoofdletters & leestekens
Hoofdletters
Punt of vraagteken
Komma

Slide 12 - Slide

Hoofdletters & leestekens
Hoofdletters: begin van elke zin, namen personen/landen 
Punt of vraagteken: einde van een zin
Komma: pauze binnen een zin

Slide 13 - Slide

Wat is de juiste volgorde voor een vraagzin?
A
subject, persoonsvorm, vraagwoord
B
persoonsvorm, subject, vraagwoord
C
vraagwoord, persoonsvorm, subject

Slide 14 - Quiz

Wat is dit?

Slide 15 - Open question

Wat zijn andere woorden voor
'in de ochtend'/ 'in de middag'/ in de avond'

Slide 16 - Open question


Slide 17 - Open question


Slide 18 - Open question

We hebben pauze .... tien minuten
A
in
B
na
C
over
D
daarna

Slide 19 - Quiz

i - u - t - h - s

Slide 20 - Open question

Ze slaapt. Ze is niet ....

Slide 21 - Open question

Het duurt heel kort.
Het duurt maar één ....

Slide 22 - Open question

Wat is een ander woord voor: net niet
A
helemaal
B
veel
C
bijna
D
alweer

Slide 23 - Quiz

Wat zeg je als iemand jarig is?
A
Hartelijk gecondoleerd
B
Hartelijk gefeliciteerd
C
Hartelijk bedankt
D
Hartelijke groeten

Slide 24 - Quiz

Ik ga ... sporten.
A
vanavond
B
's avonds
C
in de avond

Slide 25 - Quiz

Gisteren (29 mei) was het Pinksteren. We hadden
A
een vrije dag
B
vakantie
C
weekend

Slide 26 - Quiz


Slide 27 - Open question


Slide 28 - Open question


Slide 29 - Open question


Slide 30 - Open question

Dat is _______ oud

Slide 31 - Open question

Schrijf een felicitatie voor je klasgenoot

Slide 32 - Open question