Grammaire D

Franse lidwoorden 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Franse lidwoorden 

Slide 1 - Slide

Noem de drie Nederlandse lidwoorden

Slide 2 - Open question

Lidwoorden staan voor...
A
meewerkend voorwerp
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
lijdend voorwerp
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 3 - Quiz

De en het vertaal je in het Frans met :
Le / La / Les 

Slide 4 - Slide

Maar wanneer gebruik je 
le / la / les?


Hier zit een regel aan vast waardoor je het lidwoord altijd goed toepast!

Slide 5 - Slide

Voor mannelijke woorden gebruik je le 

Slide 6 - Slide

Voor vrouwelijke woorden gebruik je: la

Slide 7 - Slide

Let op..
woorden die beginnen met een klinker of stomme h, 
veranderen de le / la in l'
l'ami 
l'hôtel 

Slide 8 - Slide

Voor meervoud gebruik je: les

Slide 9 - Slide

Dit was het lidwoord: de / het 
Le       la       les

Slide 10 - Slide

Kies uit: le, la,l' of les
J'ai un ordinateur. _____ ordinateur (m) est beau
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 11 - Quiz

Kies uit: le, la, l' of les
J'ai une piscine. ______ piscine (v) est bleue
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 12 - Quiz

Kies uit: la,le,l' of les
Je donne _____ cahier (m) à mon père.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 13 - Quiz

Raphael n'aime pas ......... campings.
A
le
B
les
C
la

Slide 14 - Quiz

Er bestaat ook nog het lidwoord: een

  un / une

Slide 15 - Slide

Wat denk je dat het verschil is tussen un / une?

Slide 16 - Open question

Un = de mannelijke vorm

Slide 17 - Slide

une is de vrouwelijke vorm

Slide 18 - Slide

Er bestaat geen meervoudsvorm van 'een'


In het Nederlands ook niet. We zeggen niet: enen kinderen of iets dergelijks.

Slide 19 - Slide

Welke lidwoorden zijn voor mannelijk enkelvoud?
A
un
B
la
C
une

Slide 20 - Quiz

Welk lidwoord geeft aan dat een woord meervoud is?
A
un
B
une
C
les
D
l'

Slide 21 - Quiz

Welk lidwoord geeft aan dat het vrouwelijk is?
A
le
B
la
C
les
D
un

Slide 22 - Quiz

Kies uit: un, une
J'ai _____ chat (m). Il s'appelle Rex.
A
un
B
une

Slide 23 - Quiz

Kies uit: un of une
La glace est rose. J'ai _____ glace (v) à la fraise.
A
un
B
une

Slide 24 - Quiz

Kies uit: un of une
Le parc est immense. C'est ______ parc (m) naturel
A
un
B
une

Slide 25 - Quiz

Kies uit: un of une
J'ai _____ chien (m). Il s'appelle Spark.
A
un
B
une

Slide 26 - Quiz

Vertaal:
ik heet
A
tu t'appelles
B
je t'appelles
C
tu m'appelle
D
je m'appelle

Slide 27 - Quiz

de straat
A
le rue
B
la rue
C
les rue
D
des rue

Slide 28 - Quiz

ook
A
salut
B
aussi
C
mais
D
pas

Slide 29 - Quiz

bedankt
A
oui
B
non
C
merci
D
voici

Slide 30 - Quiz

dag/hallo
A
bonjour
B
au revoir
C
bonsoir
D
au reservoir

Slide 31 - Quiz

de jongen
A
la garçon
B
le pays
C
le quartier
D
le garçon

Slide 32 - Quiz

de stad
A
le quartier
B
la pays
C
la ville
D
le ville

Slide 33 - Quiz

Hoe gaat het? - Het gaat.
A
Ça va? - Ça va pas.
B
Ça va bien? - Ça va.
C
Ça va? - Ça va.

Slide 34 - Quiz

Wie?
A
Quoi?
B
Que?
C
Quand?
D
Qui?

Slide 35 - Quiz

C'est la fin

Slide 36 - Slide