Argumentatie 1 3HAVO

Doel van de les
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
  • Je kunt een argumentatie weergeven in een blokjesschema.
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Doel van de les
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
  • Je kunt onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
  • Je kunt een argumentatie weergeven in een blokjesschema.

Slide 1 - Slide

Startopdracht
Jij hebt net een boek uitgelezen en je docent vraagt hoe je het boek vond. 'Mooi', laat je weten.
'Waarom vond je het boek mooi?', vraagt de docent vervolgens. Jouw reactie: 'Nou, gewoon'.
Weet de docent nu genoeg?

Licht je antwoord toe.

Slide 2 - Slide

Schrijf hier je toelichting

Slide 3 - Open question

Argumenteren H3+H4
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Slide 4 - Slide

Wat is een argument?
Een argument is een uitleg waarom je iets vindt.
Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt,  dan kun je als uitleg geven:
 ‘Ik wil niet naar buiten omdat het regent’, of: ‘Het regent, daarom wil ik niet
naar buiten.’ 
Het argument is dan: het regent.

Slide 5 - Slide

signaalwoorden
Soms is het onduidelijk of iets een argument is of niet. Iets is meestal een argument als één van de volgende woorden in de zin zit:

omdat
want
daarom
dus

Slide 6 - Slide

De woorden ‘omdat’ en ‘want’ staan aan het begin van een argument.

Voorbeeld: Ik heb meer zakgeld nodig, want kleding is duur.

De woorden ‘daarom’ en ‘dus’ komen juist na een argument.

Voorbeeld: Ik heb geen fiets, daarom ga ik met de bus naar school.

Slide 7 - Slide

Wat is het argument:
Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.

Slide 8 - Open question

Wat is het argument:
Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden

Slide 9 - Open question

Wat is het argument:
Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.

Slide 10 - Open question

Wat is het argument:
Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.

Slide 11 - Open question

Wat is het argument:

Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Link

Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren.

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen.
Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

Slide 14 - Slide

Waarderend argument
Een waarderend argument kun je niet controleren. Je kunt er ook van mening over verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen.
Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

Slide 15 - Slide

LET OP!
Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

LET OP
niet-feitelijk of subjectief 
=
waarderend

Slide 18 - Slide

Huh?
Voorbeeld:
Klimaatverandering ontstaat niet door de mens, het is gewoon de loop der dingen. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat de mens geen invloed heeft op het klimaat.

Het argument is controleerbaar. Als je het controleert, kun je erachter komen dat het niet waar is of juist wel.

Slide 19 - Slide

Ik doe liever geen eindexamen, want als ik slaag moet ik naar een andere school.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 20 - Quiz

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 21 - Quiz

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen, vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 22 - Quiz

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen; ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 23 - Quiz

Bedenk een mening en onderbouw deze met een feitelijk argument en een waarderend argument.

Slide 24 - Open question

Enkelvoudige argumentatie
Een schrijver onderbouwt zijn mening met één argument.

mening
 argument

Slide 25 - Slide

Enkelvoudig
Voorbeeld:
Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.


Zij moet de opvolger worden van onze coach.
Zij heeft al veel ervaring
want

Slide 26 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. 

mening  
 
argument 1  argument 2

Slide 27 - Slide

Nevenschikkend
Voorbeeld:
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. 
Ze heeft veel ervaring en ze kan goed met kinderen omgaan.

Slide 28 - Slide

argumentatiestructuur
die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster
ze heeft veel ervaring
ze kan goed met kinderen omgaan

Slide 29 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
mening 
↑ 
 argument 
↑ 
argument

Slide 30 - Slide

Onderschikkend
Voorbeeld:

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 31 - Slide

argumentatiestructuur
Je moet minder patat met frikadellen eten.
het kost je al veel geld
je komt al niet uit met je zakgeld

Slide 32 - Slide

In het volgende filmpje worden de argumentatiestructuren uitgelegd. Je hoeft de term meervoudige argumentatie niet te kennen. Dit heet tegenwoordig nevenschikkende argumentatie.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Enkelvoudige argumentatie
schema

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Onderschikkende argumentatie
schema

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Herkennen van standpunten
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als:
  • Ik vind
  • volgens ons
  • zij denkt dat
  • de schrijver is van mening dat
  • onze conclusie is
  • dus
  • daarom
  • kortom

Slide 39 - Slide

Herkennen van argumenten
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als:
  • dat blijkt uit
  • immers
  • namelijk
  • omdat
  • de reden hiervoor is
  • want

Slide 40 - Slide

Weerlegging
Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tegen zijn standpunt niet kloppen. Dat noemen we weerleggen.
Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.

Slide 41 - Slide

Uitlegfilmpje
Ga nu naar de site van Nieuw Nederlands.
Kijk naar het uitlegfilmpje van H4 van lezen.
Het filmpje staat in de planning, maar je kunt ook meteen naar H4 toe om daar op de paragraaf lezen te klikken.

Slide 42 - Slide

Een weerlegging is als
A
je de argumenten voor versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 43 - Quiz

Maken
Je kunt aan de slag met de opdrachten die in de planning staan.
Deze planning is voor twee weken (H3 + H4).

Dit is de beste voorbereiding op de toets.

Slide 44 - Slide