3.2 Tel uit je winst

3.2 Tel uit je winst
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3.2 Tel uit je winst

Slide 1 - Slide

  • Ik kan uitleggen waarmee je rekening moet houden bij het openen
      van een winkel.
  • Ik kan uitleggen wat een doelgroep is.
  • Ik kan uitleggen wat marketing is.
  • Ik uitleggen wat de marketingmix is.
  • Ik kan uitleggen waar de 5 p's voor staan en een voorbeeld noemen bij ieder p.
Paragraaf 3.1 Winkelen

Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • uitleggen wat verkoopopbrengst / omzet is.
  • uitleggen hoe je de je de brutowinst berekent.
  • uitleggen wat bedrijfskosten zijn.
  • uitleggen hoe je de nettowinst of nettoverlies uitrekent.
  • rekenen met omzet, inkoopwaarde, brutowinst, nettowinst of nettoverlies.
Wat gaan we leren?

Slide 3 - Slide

Omzet                 €                              
Inkoopwaarde   €                   -            Brutowinst         €                                    Kosten bedrijf    €                   -            Nettowinst          €




AANBIEDING

Slide 4 - Slide

  • Afzet is het aantal
     verkochte producten in een
     bepaalde periode.

Afzet

Slide 5 - Slide

Vandaag te koop lolly's voor 
€ 0,50 per stuk!

  • Vraag 1: Stel ik verkoop alle
     lolly's die ik heb ingekocht.
     Wat is dan mijn afzet?

  • Antwoord: 120 lolly's
AANBIEDING

Slide 6 - Slide

  • Omzet is de de opbrengst
      in een bepaalde periode. Met
      andere woorden: hoeveel heeft
      het verkopen opgeleverd?
  • Omzet noemen we ook wel
     opbrengst.
  • Hoe reken je dat uit?
     Omzet
    = Afzet x verkoopprijs OF
     de omzet is al gegeven
Omzet

Slide 7 - Slide

Vandaag te koop lolly's voor 
€ 0,50 per stuk!

  • Vraag 2: Stel ik verkoop alle 120 lolly's in de kantine. Wat is dan mijn omzet / opbrengst?

  • Antwoord: 120 lolly's x € 0,50 = € 60,-
AANBIEDING

Slide 8 - Slide

  • Inkoopwaarde is de totale
      inkoopprijs van de verkochte
      producten.

  • Hoe reken je dat uit?
     Inkoopwaarde
    = Afzet x
     inkoopprijs per stuk OF
     inkoopwaarde is al gegeven
Inkoopwaarde

Slide 9 - Slide

De lolly's zijn ingekocht voor €0,125 per stuk.

  • Vraag 2: Stel ik verkoop alle 120 lolly's in de kantine. Wat is dan de totale inkoopwaarde?

  • Antwoord: 120 lolly's x € 0,125 = € 15,-
AANBIEDING

Slide 10 - Slide

  • De brutowinst is het verschil tussen de omzet (Hoeveel geld heb ik in totaal gekregen voor de verkoop?) en de inkoopwaarde (Hoeveel heeft het mij gekost om de producten te kopen?)

  • Hoe reken je dat uit?
     Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
Brutowinst

Slide 11 - Slide

Omzet                 € 60,-                             
Inkoopwaarde   € 15,-                   -            Brutowinst         € ?                                    Kosten bedrijf    €                          -            Nettowinst         € 

  • Vraag: Wat is mijn brutowinst?

  • Antwoord: De brutowinst is: € 60,- - € 15,- = € 45,-.


AANBIEDING

Slide 12 - Slide

  • Bedrijfskosten zijn alle kosten die een
     bedrijf heeft naast de kosten van de inkoop.
  • Voorbeelden zijn: personeel,
     administratiekosten, huur van een
     pand, elektriciteit, verzekeringen,
     abonnement voor het pinapparaat etc.).

  • Hoe reken je dat uit?
 Alle bedrijfskosten bij elkaar optellen.
Bedrijfskosten

Slide 13 - Slide

Omzet                 € 60,-                             
Inkoopwaarde   € 15,-                   -            Brutowinst         € 45,                                    Kosten bedrijf    15                     -            Nettowinst         €




AANBIEDING

Slide 14 - Slide

  • Nettowinst is de winst die een bedrijf
     daadwerkelijk heeft gehaald na aftrek
     van alle kosten.
  • De winst wordt gebruikt om investeringen
     te doen, verliezen op te vangen en voor het
     levensonderhoud van de eigenaar.
  • Verlies maken kan natuurlijk ook.
     
  • Hoe reken je dat uit?
Nettowinst = Omzet - inkoopwaarde - bedrijfskosten
Nettowinst (of verlies)

Slide 15 - Slide

Omzet                 € 60,-                             
Inkoopwaarde   € 15,-                   -            Brutowinst         € 45                                    Kosten bedrijf    € 15                      -            Nettowinst         € ?

  • Vraag: Wat is mijn nettowinst?

  • Antwoord: De nettowinst is: € 45,- - € 15,- = € 30,-.


AANBIEDING

Slide 16 - Slide

Omzet                 € 60,-                             
Inkoopwaarde   € 15,-                   -            Brutowinst         € 45,-                                    Kosten bedrijf   € 15,-                   -            Nettowinst         € 30,-

Het bedrijf (de verkoop van lolly's) heeft ons € 30,- aan nettowinst opgeleverd. Daarmee kunnen we doen wat we willen.


AANBIEDING

Slide 17 - Slide

Reken uit!
  • De volgende gegevens komen uit de boekhouding van Snackbar 't Hoekje:
    - Omzet    € 135.000,-
    - Inkoopwaarde    € 45.000,-
    - Bedrijfskosten    € 98.000,-

  • Vraag: Bereken de winst of het verlies van dat jaar. Noteer je
     berekening.

  • Antwoord: Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
     € 135.000,- - € 45.000,- = € 90.000,-
     Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst
     € 90.000,- - € 98.000,- = - € 8.000,-. De snackbar heeft een verlies van € 8.000,-.




Slide 18 - Slide

OPDRACHTEN
  • Ga aan de slag met opgave 1 t/m 13 

  • Klaar? Dan ga de de rekentrainer maken
  • alles klaar?  dan ga je nakijken, daarna loop je even bij de docent langs.


Slide 19 - Slide