Thema 4 BS3 Voortplantingsstelsel vrouw

Het voortplantingsstelsel van een vrouw
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Het voortplantingsstelsel van een vrouw

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kun je de onderdelen van het voortplantingsstelsel van de vrouw benoemen en ken je de functie van deze onderdelen.

Slide 2 - Slide

Rondere lichaamsvorm en borsten
A
zijn primaire geslachtskenmerken
B
zijn secundaire geslachtskenmerken

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de primaire geslachtskenmerken van vrouwen?

Slide 4 - Open question

Welke onderdelen van het voortplantingsstelsel van de vrouw ken je al?

Slide 5 - Mind map

  • Eierstokken: hier ontwikkelen de eicellen zich (1 per 4 weken)
  • Eileiders: vervoeren de eicellen naar de baarmoeder. De bevruchting vindt hier plaats
  • Baarmoeder: spieren die met slijmvlies bedekt worden. Hier vindt de innesteling plaats en de ontwikkeling van de embryo.
Voortplantingsstelsel van de vrouw. De meeste voortplantingsorganen liggen in de onderbuik
Voortplantingsstelsel van de vrouw.
De meeste voortplantingsorganen liggen in de onderbuik. 

Slide 6 - Slide

Voortplantingsstelsel vrouw
  • Vagina: hierin komt het sperma tijdens de geslachtsgemeenschap.
  • Kleine schaamlippen: produceren slijm d.m.v. klieren (nat worden)
  • Grote schaamlippen: veiligheid
  • Clitoris: zorgt voor seksuele prikkeling (orgasme). Er komen hier veel zenuwen samen
  • Maagdenvlies: weefsel met opening aan het begin van de vagina

Slide 7 - Slide

ovulatie/eisprong

Slide 8 - Slide

Ovulatie = eisprong

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Begrippen
  • Bevruchting (en waar dit plaatsvindt): de kernen van een eicel en zaadcel versmelten. Dit gebeurt in de eileiders
  • Ovulatie: eisprong. Er komt een eicel vrij (gebeurt 1 keer per maand)
  • Innesteling (en waar dit plaatsvindt): het klompje cellen zet zich vast in het slijmvlies van de baarmoeder.
  • Overgang: er komen geen eicellen meer tot ontwikkeling (eicellen zijn op)

Slide 11 - Slide

Welk onderdeel wordt aangegeven met nummer 2?
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 12 - Quiz

Welk onderdeel wordt aangegeven met nummer 3?
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 13 - Quiz

Welk onderdeel wordt aangegeven met nummer 5?
A
Vagina
B
Eierstok
C
Eileider
D
Urineblaas

Slide 14 - Quiz


Nummer 10 speelt
een rol bij
A
de innesteling
B
de bevruchting
C
het vrijkomen van een eicel
D
de opvang van urine

Slide 15 - Quiz

Waarin liggen de eicellen?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Eileider
D
Vagina

Slide 16 - Quiz

Wanneer spreken we
van het woord bevruchting?
A
Bij een bolletje cellen
B
Bij een eisprong
C
Tijdens een ovulatie
D
Bij het samensmelten van de kernen

Slide 17 - Quiz