3KGT Chapter 2 E

Chapter 2 E
              

1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3,4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chapter 2 E
              

Slide 1 - Slide

Today's class
At the end of this lesson...
  • ... you know how to make the present perfect (voltooide t)
  • ... you know how to make the past tense (verleden t)
  • ... you know what irregular verbs are and how to use them

Slide 2 - Slide

present perfect

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je de present perfect?


  • Om te praten over iets wat in het verleden is begonnen, en nu nog aan de gang is (nog niet afgelopen)

Bob has known John since they were 10.
Mary has worked at the market for 5 years now.
Bill and Kate have been friends since 2011.



Slide 4 - Slide

Wanneer gebruikje de present perfect?
  • Om te praten over iets wat in het verleden gebeurd en waar je nu het resultaat van merkt:

Sharon has broken her leg (now she can't walk)
Jim has lost his keys ( now he can't open the door)
Gwen has eaten too much (now she feels sick)






Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je de present perfect?
  • Om te praten over ervaringen to  nu toe:

I have never been too America.
Have you ever been to America?
I've never swum with dolphins.
She has never run a marathon.

Slide 6 - Slide

Hoe maak je de present perfect?
  • Have / has + voltooid deelwoord

  • I have lived here for ten years.

  • She has known him since 2011.

Slide 7 - Slide

Woorden waaraan je herkent dat de zin in de present perfect (voltooid tijd) staat
  • JUST (NET)
  • ALREADY (AL)
  • YET (AL)
  • NOT YET (NOG NIET)
  • ALWAYS (ALTIJD)
  • NEVER (NOOIT)
  • EVER (OOIT)
  • SINCE (SINDS)
  • FOR (NU AL)
  • (FOR) HOW LONG? (HOE LANG)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

I
You
He/She/It
We
You
They
have 
have
have 
have 
have 
has

Slide 10 - Drag question

Dus, samenvattend:
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 11 - Slide

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed / -ied / -d
play - played
walk - walked
study - studied
live - lived

Slide 12 - Slide

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Je kunt ook vragen maken in de voltooide tijd
zet have/has aan het begin van de zin
vb
  • he has eaten at a restaurant
  • has he eaten at a restaurant?

Slide 15 - Slide

Soms staat een zin in de verleden tijd i.pv. de voltooide. Je kunt dit herkennen aan woorden zoals: yesterday, last week, 100 years ago, in 1920, etc.
Verleden tijd of voltooide tijd?
vb
I worked at Mc Donald's 2 years ago, but not anymore.
I ate a Hamburger yesterday.

Je laat dan gewoon have/has weg en gebruikt bij een onregelmatig werkwoord het 2e rijtje.



Slide 16 - Slide

You.......................(walk) to Germany
A
Has walked
B
Have walked
C
Has walk
D
Have to walk

Slide 17 - Quiz

He ......................... ( play)


A
have played
B
has played

Slide 18 - Quiz

I ........................(work) very hard.
A
has worked
B
have worked

Slide 19 - Quiz

Irregular verbs zijn werkwoorden die
A
in de verleden tijd eindigen op - ed
B
in de verleden tijd eindigen op -ing
C
in de verleden tijd niet eindigen op - ed,
D
je niet in de verleden tijd kunt zetten

Slide 20 - Quiz

Irregular verbs

have - had - ....
A
had
B
hadded
C
haved
D
haven

Slide 21 - Quiz

Irregular verb:

beginnen
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 22 - Quiz

Irregular verb of:
geven
A
to gave - give - given
B
to give - given - given
C
to give - gived - gived
D
to give - gave - given

Slide 23 - Quiz

Irregular verb:
horen
A
to hear - hear - heard
B
to hear - heard- heard
C
to hear- heart - heart
D
to hear - heared - hearing

Slide 24 - Quiz

Irregular verb:
vechten
A
to fight - fighted - fought
B
to fight - fight - fight
C
to fight - fought - fought
D
to fight - fought - foughted

Slide 25 - Quiz

Alice has lived in Rome for two years.
Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?
A
Ze woont daar nog
B
Ze woont nu ergens anders

Slide 26 - Quiz

Alice lived in Rome 20 years ago.
Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?
A
Ze woont daar nog
B
Ze woont nu ergens anders

Slide 27 - Quiz

Welke zin staat in de present perfect (voltooid deelwoord)?
A
She has a cat.
B
She has had her cat for 9 years.

Slide 28 - Quiz

Welke zin staat in de past tense (verleden tijd)?
A
I lived in Amsterdam when I was younger.
B
I have lived in Amsterdam since I was 18.

Slide 29 - Quiz

Welke zin staat in de present perfect (voltooid deelwoord)?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I am buying a dog

Slide 30 - Quiz

Welke zin staat in de past tense (verleden tijd)?
A
I bought a dog yesterday.
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I am buying a dog

Slide 31 - Quiz

Welke zin staat in de present perfect (voltooide tijd)?
A
He lives here for ten years
B
He lived here for ten years
C
He has lived here for ten years
D
He is living here for ten years

Slide 32 - Quiz

I ......... never ....... (laugh) at any of his jokes.
Zet de zin in de voltooide tijd.
Let op: laugh is niet onregelmatig

Slide 33 - Open question

You ......... (to tell) me that joke already.
Zet de zin in de voltooide tijd
Let op: tell is wel onregelmatig

Slide 34 - Open question

You ......... (to tell) me that joke last year.

Let op het signaalwoord.
Zet de zin in de verleden of voltooide tijd.

Slide 35 - Open question

Verleden of voltooide tijd?
Wanneer een gebeurtenis afgelopen is dan laat je have/has weg en gebruik je alleen de verleden tijd.

Je kunt dit zien aan de signaalwoorden:
 yesterday, 5 years ago, 10 years ago, in 1970, etc.

I lived in Nijmegen 10 years ago, but I don't live there anymore.

Slide 36 - Slide

Brandon ......... (lose) his keys.
Zet de zin in de voltooide tijd
Let op: lose is wel onregelmatig

Slide 37 - Open question

Brandon ......... (lose) his keys yesterday but he has found them.

Let op het signaalwoord.
Zet de zin in de verleden of voltooide tijd.

Slide 38 - Open question

Ik begrijp hoe ik de verleden en voltooide tijd moet maken en ik begrijp wat onregelmatige werkwoorden zijn.
Ja, dat lukt best goed
Nee, ik wil graag nog extra uitleg

Slide 39 - Poll

Slide 40 - Link