vr 4 april Examentraining Lezen & luisteren 2ST1D 2LS1D

Tekststructuren +meer
Centraal Examen Nederlands 3F
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tekststructuren +meer
Centraal Examen Nederlands 3F

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Leesbegrippen
Doel: 
Met behulp van een quiz testen of je de leesbegrippen kent die in het examen terugkomen.

11 vragen

Slide 3 - Slide

'Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop.'
Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 4 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 5 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
Dat houdt in
B
In vergelijking met
C
Want
D
Het gevolg is dus

Slide 6 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
'Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.'
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 7 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is ....
A
Het onderwerp van een tekst
B
De belangrijkste alinea
C
In een zin samengevat waar de tekst over gaat
D
De kernzin van de eerste alinea

Slide 8 - Quiz

Welk tekstdoel past bij een schoolboek?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 9 - Quiz

Een betoog wordt een activerende tekst door een ...
A
argument
B
standpunt
C
oproep
D
voorbeeld

Slide 10 - Quiz

'Open het tabblad, klik op de link, ga naar 'Opslaan' en sluit de pagina.'
Wat is het doel van deze tekst?

A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 11 - Quiz

Welke structuur herken je?
A
voor-nadelenstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
verleden-hedenstructuur
D
verklaringstructuur

Slide 12 - Quiz

Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
probleem-oplossingsstructuur
C
argumentatiestructuur
D
verklaringstructuur

Slide 13 - Quiz

Welke tekststructuur herken je?
A
vraag-antwoord
B
argumentatie
C
verleden-heden
D
probleem-oplossing

Slide 14 - Quiz

Luisteren
1) Beluister het fragment 

2) Beantwoord de vragen die na het fragment worden gesteld.
                          4 vragen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Het Zuid-Afrikaans kreeg voor het eerst te maken met Nederland door de volgende persoon:
A
Jan van Riet
B
Jan van Riebeek
C
Jan van Beek
D
Jan Beek

Slide 17 - Quiz

Waarom werd er Nederlands gesproken op de handelspost?
A
Omdat de meeste mensen deze taal spraken.
B
Omdat dit de makkelijkste taal was.
C
Omdat Jan van Riebeek weigerde een andere taal te spreken.
D
Omdat Jan van Riebeek ook Nederlands was.

Slide 18 - Quiz

Vanaf welk jaar begon het Nederlands in Zuid-Afrika een eigen leven te leiden?
A
1740
B
1730
C
1720
D
1710

Slide 19 - Quiz

Waardoor wordt in Zuid-Afrika niet exact hetzelfde Nederlands gesproken als hier in Nederland?
A
Doordat het Nederlands daar is beïnvloed door andere talen.
B
Doordat de mensen weigerden hetzelfde Nederlands te spreken.
C
Doordat het Nederlands dat hier gesproken wordt, is veranderd..
D
Doordat het Nederlands niet werd opgeschreven.

Slide 20 - Quiz

Aan de slag!
Ga naar:

oefenen.facet.onl
Gericht trainen
Kies: Lezen of Luisteren/Kijken

Slide 21 - Slide