This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Nederlands - 320CH
Slide 1 - Slide
Lesinhoud + Lesdoelen
Herhaling leesbegrippen en luisterbegrippen
Je weet welke begrippen belangrijk zijn voor de lees- en luistertoets en kan deze begrippen uitleggen.
Slide 2 - Slide
Lees- en luistertoets
Periode 3: lees- en luistertoets 2F
Toetsdatum: 1 april
Waarom 2x lees- en luistertoets?
Belang van leesvaardigheid
empathie-kennis over de wereld-kennis van taal
Examencijfer lezen en luisteren telt voor 50%
Slide 3 - Slide
Belangrijke begrippen: 10 minuten voorbereiden
1. Hoofdgedachte: opdr. 6a+7a, blz. 206 e.v.
2 Onderwerp
3 Signaalwoorden
4 Tekstdoel
5 Tekstsoort
5 Samenvatting
6 Tekststructuur: opdr. 7+8, blz. 27 e.v.
7 Alinea's
8 Verwijzingen in een tekst of in een fragment
9 Voltooid deelwoord
Betekenis
Uitleg
Voorbeelden
Slide 4 - Slide
Leesbegrippen presenteren
Slide 5 - Slide
'Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop.' Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna
Slide 6 - Quiz
Welk verband staat in deze zin? In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
Dat houdt in
B
In vergelijking met
C
Want
D
Het gevolg is dus
Slide 8 - Quiz
Welk verband staat in deze zin? 'Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.'
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 9 - Quiz
De hoofdgedachte van een tekst is ....
A
Het onderwerp van een tekst
B
De belangrijkste alinea
C
In een zin samengevat waar de tekst over gaat
D
In een woord het thema van de tekst
Slide 10 - Quiz
Welke tekstdoelen passen bij een schoolboek?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Amuseren
Slide 11 - Quiz
Een betoog wordt een activerende tekst door een ...
A
argument
B
standpunt
C
oproep
D
voorbeeld
Slide 12 - Quiz
'Open het tabblad, klik op de link, ga naar 'Opslaan' en sluit de pagina.' Wat is het doel van deze tekst?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Instrueren
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Juiste verwachting
je kunt beter luisteren als je verwacht wat je gaat horen
Slide 15 - Slide
Hoe heb je dan de juiste verwachting?
Door je eerst te oriënteren
Slide 16 - Slide
Oriënteren onderwerp
Lees de aankondiging (voorbeeld: blz. 33)
Denk na over het onderwerp.
Je bedenkt alvast wat jij verwacht dat er verteld gaat worden.
Slide 17 - Slide
oriënteren
verstaanbaarheid
"wat zegtie nou?"
Maak je geen zorgen: Alle teksten zijn duidelijk te verstaan.
Maar wees er wel op voorbereid dat de tongval verschilt.
Dus een "zachte g"
en/of "een tikkeltje bekakt" komen wel voor.
Slide 18 - Slide
Oriënteren tijd
Door je muisaanwijzer op het fragment te houden, zie je hoe veel minuten het duurt.
De tijd ligt meestal tussen twee en tien minuten.
Slide 19 - Slide
Intensief luisteren
Met focus luisteren
en aantekeningen maken
Slide 20 - Slide
aantekeningen maken
tip 1:
- gebruik kernwoorden
Slide 21 - Slide
aantekeningen maken
tip 2
maak een eenvoudige mindmap
(kies wat jíj handig vindt!)
Slide 22 - Slide
Bij elk fragment horen
meerkeuzevragen
Slide 23 - Slide
Stappen meerkeuze
1) Lees de vraag
2) Ga op zoek naar het antwoord in het fragment
3) Bedenk voor jezelf alvast het antwoord
4) Kijk of jouw antwoord erbij staat, of een antwoord
dat er het meest op lijkt
Optioneel:
5) Luister het fragment opnieuw om te checken
Slide 24 - Slide
Waarom grammatica?
Een taal is opgebouwd uit grammaticale onderdelen dus om de taal te leren moet je die grammaticale onderdelen kennen. Vergelijk maar deze zinnen: Ik denk dat het regent - Ik denk dat het niet regent.
Daarnaast is het handig om de grammaticale termen toe te passen als je een andere taal leert. Als je weet wat een zelfstandig naamwoord is, dan weet je ook wat daarmee wordt bedoeld als je de Engelse taal leert. Bijvoorbeeld, een regel als: zelfstandig naamwoorden altijd met een hoofdletter schrijven
Slide 25 - Slide
Zinsontleding
1. pv (persoonsvorm) --> tijd veranderen
2. zd (zinsdelen) --> alles vóór de pv is één zd
3. ow (onderwerp) --> wie/wat + pv
4. lv (lijdend voorwerp) --> wie/wat + gez + ow
Studiemeter: Voltooid deelwoord (Wie had eerder deze les dat onderwerp?)