What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Start schooljaar P1
5 VWO
Período 1
-> libro de alumno 1
-> carpeta & cuaderno
-> bolígrafo & ordenador
1 / 46
next
Slide 1:
Slide
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
This lesson contains
46 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
5 VWO
Período 1
-> libro de alumno 1
-> carpeta & cuaderno
-> bolígrafo & ordenador
Slide 1 - Slide
Pruebas
Toetsweek 1: RTTI Gramática y vocabulario
Dossier de literatura (P 1, 2, 3)
Slide 2 - Slide
capítulo 1
¡Vamos de rebajas!
Slide 3 - Slide
ejercicio 3
las marcas españolas
Slide 4 - Slide
Trabalenguas...
"Si Pancha plancha con cuatro planchas, ¿con cuántas planchas plancha Pancha?"
Slide 5 - Slide
Trabalenguas...
"
Cuando cuentes cuentos, cuenta cuántos cuentos cuentas, porque si no cuentas cuántos cuentos cuentas, nunca sabrás cuántos cuentos cuentas tú..
."
Slide 6 - Slide
Trabalenguas...
"Rosa Rosales cortó una rosa. Qué roja la rosa de Rosa Rosales!
Slide 7 - Slide
Trabalenguas...
"
Chiqui era una chica chiquitita,
chiquitita era la chaqueta de Chiqui.
Porque si Chiqui tenía una chica chaqueta,
chiquitita sería la chaqueta de chiqui
.
Slide 8 - Slide
Tarea
Bedenk in 2-tallen de tekst voor een reclamespotje voor een product / winkel. Geef daarbij aan welke korting er is.
Spreek de tekst daarna in (allebei een deel) en stuur deze naar:
b.faber@veluwseonderwijsgroep.nl
Slide 9 - Slide
Jueves, 1 de septiembre
corregimos los deberes
vocabulario
perífrasis
ejercicio 5
Slide 10 - Slide
vocabulario p.52
acabar de + infinitivo = iets net / zojuist gedaan hebben
tener que + infinitivo = moeten
volver (ue) a + infinitivo = opnieuw doen
Slide 11 - Slide
perífrasis
1. ¿
Tenéis que comparar
un regalo para la abuela?
2.
Acabo de estudiar
para francés.
3. Juan
vuelve a leer
el libro interesante.
Slide 12 - Slide
hacemos:
ejercicio 5 (perífrasis)
Slide 13 - Slide
hacemos frases
el descuento
enseñar
arreglarse
Slide 14 - Slide
los deberes (6/9):
Hacer: ej 15, 16 & 17* (p. 19-22)
*entrega ejercicio 17 por It's Learning
Aprender: vocabulario B (SP - NL) p.52 hasta 'señalar'
Slide 15 - Slide
5V
Martes, 6 de septiembre
- vocabulario
- corregir los deberes (15,16)
- explicación lijdend en meew vw
Slide 16 - Slide
traduce
1. Reducimos el descuento hasta 40%.
2. La dependienta se convierte en una persona marcada.
3. Vuelvoa a enseñar los vaqueros elegantes.
Slide 17 - Slide
Het lijdend voorwerp
El complemento directo
Wat is een lijdend voorwerp?
Vorm in het Spaans
Plaats in de zin
Slide 18 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik schrijf haar een brief"?
A
ik
B
schrijf
C
haar
D
een brief
Slide 19 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau
Slide 20 - Quiz
Wat is een lijdend voorwerp/ complemento directo?
Degene die/ datgene dat de werking van gezegde ondergaat.
Ejemplos/ voorbeelden:
Maria koopt
een nieuwe auto.=
Maria koopt hem.
Maria compra
un coche
= Maria lo compra.
Wie of wat koopt Maria=een nieuwe auto.
Vraag:
wie of wat + wwg + onderwerp
Slide 21 - Slide
De vorm
Yo
me
Tú
te
Él/ella/usted
lo/la
nosotros
nos
vosotros
os
ellos/ellas/ustedes
los/las
mij
jou
hem/haar/u
ons
jullie
hun/u mv
Onderwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 22 - Slide
Plaats in de zin
Net als het meewerkend voornaamwoord staat het lijdend vw voor de persoonsvorm.
Jorge ha visto el partido = Jorge lo ha visto.
Claudia ha contado un chiste= Claudia lo ha contado
Slide 23 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "¿Vas a comprar los zapatos?"?
A
vas
B
comprar
C
los zapatos
D
vas a comprar
Slide 24 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 25 - Quiz
Elisa compra una silla para la playa.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Elisa
B
compra
C
una silla
D
la playa
Slide 26 - Quiz
Vervang voor een lijdend voorwerp. Compro unos pantalones.
A
Las compro
B
Los compro
C
Les compro
D
La compro
Slide 27 - Quiz
Vervang voor een lijdend voorwerp.
¿Oyes (a mí)?
A
Te
B
Lo
C
Nos
D
Me
Slide 28 - Quiz
El complemento directo
Het lijdend voorwerp
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Complemento indirecto
ME
TE
LE
NOS
OS
LES
Slide 31 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik schrijf haar een brief"?
A
ik
B
schrijf
C
haar
D
een brief
Slide 32 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau
Slide 33 - Quiz
Wat is een meewerkend voorwerp/ complemento indirecto?
Degene die iets ontvangt/verneemt of van wie iets wordt afgenomen(persoon, dier of ding)
Ejemplos/ voorbeelden:
Maria geeft een auto
aan haar vader.
Pedro kocht een ketting
voor zijn vriendin.
Ik vroeg
(aan)
haar
of ze nog naar het feest gaat.
Vraag:
aan/ voor wie + wwg + onderwerp (+lv)
Slide 34 - Slide
Hoe kan het meewerkend voorwerp geïdentificeerd worden?
1. Het wordt meestal geïntroduceerd door de voorzetsels "a" of "para"
Ejemplo:
He pedido los apuntes
a Ana
/
Compre un coche
para Pablo
2. Het kan worden vervangen door de voornaamwoorden "le" of "les"
Ejemplo: Le
he pedido los apuntes/
Le
compre un coche
3. Beantwoord de volgende vragen: Voor wie? Naar wat? Aan wie? Of wie?
Ejemplo: Aan wie
he pedido los apuntes = aan Ana
Voor wie
compre un coche = para pablo
Slide 35 - Slide
De vorm
Yo
me
Tú
te
Él/ella/usted
le
nosotros
nos
vosotros
os
ellos/ellas/ustedes
les
mij
jou
hem/haar/u
ons
jullie
hun/u mv
Onderwerp
Meewerkend voorwerp
José compra un coche
para su madre
Jose
le
compra un coche
Jose koopt een auto
voor zijn moeder.
Jose koopt een auto voor
haar
Slide 36 - Slide
Plaats in de zin
Het meewerkend voornaamwoord (C. indirecto) staat direct voor de persoonsvorm.
Juliana
me
prepara un té (Juliana maakt een kopje thee
voor me
)
Manuel
le
llevó rosas (Manuel nam bloemen
voor haar
mee)
Os
doy una camista (Ik geef(aan)
jullie
een T-shirt)
Slide 37 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
Alejandra escribe la carta para su abuela.
A
Alejandra
B
escribe
C
la carta
D
para su abuela
Slide 38 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 39 - Quiz
Le he dado el libro
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
he
B
el libro
C
Le
D
he dado
Slide 40 - Quiz
Ella _____ regala las flores a su madre.
A
la
B
le
C
-
D
se
Slide 41 - Quiz
¿____ prestas tu teléfono (a mí)?
A
me
B
tú
C
lo
D
ella
Slide 42 - Quiz
Complemento directo
lijdend voorwerp
Slide 43 - Slide
Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp
Bij een combinatie van een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp:
Staat het meewerkend voorwerp vooraan en het meewerkend voorwerp le(s) verandert dan in se.
Slide 44 - Slide
¡Hasta la próxima clase!
Slide 45 - Slide
Complemento Directo/Indirecto
Ejercicio 1
Ejercicio 2
Ejercicio 3
Ejercicio 4
Slide 46 - Slide
More lessons like this
Les 3: Herhalen El complemento inderecto + complemento directo
June 2024
- Lesson with
16 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Workshop Spaans
January 2024
- Lesson with
22 slides
Clase 3. C1 U1 Vocabulario
September 2024
- Lesson with
15 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Clase 3. C1 U1 Vocabulario
September 2024
- Lesson with
15 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Clase 3. C1 U1 Vocabulario
September 2024
- Lesson with
15 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Clase 3 Bienvenido Reader &Unidad 1 Vocabulario
August 2023
- Lesson with
26 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Clase 3. Unidad 1 Vocabulario
September 2021
- Lesson with
25 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Clase 3. Unidad 1 Vocabulario
September 2021
- Lesson with
24 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2