Cap 3 - les 3

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

¿Qué vamos a hacer?

• activar el vocabulario de la clase pasada
• controlar + corregir deberes 7a, 8, 9, 10 
• descripciones de personas =>
  
  " ¿Y tú, cómo eres? " 
  

Iedereen:

aanmelden LessonUp

Les in twee delen 

Bienvenidos a la clase de español

1. ¿Cuál es la fecha de hoy?

2. ¿Qué tiempo hace?

¿Cómo son?

Describe su apariencia

=> Think Pair Share

¿Qué palabras recuerdan de quizlet?

Hoe kan je in het Spaans aangeven of iets veel of weinig is?
Welke woorden van hoeveelheid ken je?

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid

demasiado

 

mucho - 

bastante - 

poco - 

demasiada, demasiados, demasiadas

mucha, muchos, muchas

bastantes

poca, pocos, pocas

Corregir los deberes

de forma individual => respuestas en GC

¿preguntas?

¿Cómo eres tú?

3 verbos comunes:

- Ser (zijn)

- Tener (hebben)

- Llevar (dragen)

Deze werkwoorden gebruik je in 

standaard combinaties. 

Vertaal eerst de woorden om 

mensen van uiterlijk te omschrijven op de  volgende slide

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord

Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord

Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden

Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 

Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 

Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

1. Ser
2. Llevar
3. Estar
4. Tener

el pelo rubio

el pelo corto

las gafas

los ojos azules

el pelo castaño

Beschrijf jezelf in 4 zinnen
1: Soy......., 2: Tengo el pelo........, 3: Tengo los ojos........, 4: Llevo........

describir a alguién:

Tiene (Hij/Zij heeft)

ejemplo:

Tiene el pelo corto y castaño.

Tiene los ojos marrones.

describir a ti mismo:

Tengo (Ik heb)

ejemplo:

Tengo el pelo corto y castaño

Tengo los ojos marrones.

los colores

la ropa

Mi color favorito es azul

Describe la ropa que llevas puesto en 3 frases 

A. Describe a alguien en esta clase

Individualmente

1. Schrijf je naam boven aan een nieuw blaadje dat je kan uitscheuren
   
2. Beschrijf 2 personen die in de klas zitten, niet je vecin@
3. Dit schrijf je op in minimaal 5 HELE zinnen. Challenge: gebruik muy/poco/bastante

Juntos

1. De docent leest 1 van de 2 beschrijvingen voor
   
2. De klas raad over wie het gaat
   
3. Steek je hand op als je het weet!

Leerlingen thuis:

Omschrijf je gezinsleden, schrijf op in je schrift

Jugar en parejas

'Quién es quién'

¡Sólo hablar Español!

Leerlingen thuis: quizlet 3.2 + 3.3

Vamos a ver un video

¿Cómo es el chico?

¿Qué descripciones usan las chicas?

¿Qué está pasando?

=> Contesta en Español

muy

Muy is een bijwoord en het zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord. 

Het versterkt het bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan heel of erg.

vb: La casa es grande = Het huis is groot.

      La casa es muy grande = Het huis is heel groot. 

Vul in: muy of mucho/a/os/as

1. Mi hermana es ................... simpática.

2. Tengo ...................... amigos.

3. En el parque hay ........................ gente.

4. Mi padre tiene un coche ................... bonito. 

5. En nuestro barrio hay ........................... casas. 

6. Mi amigo es.............. trabajador. Siempre estudia ................

Vul in: muy of mucho/a/os/as

1. Mi hermana es ..muy...... simpática.

2. Tengo ........muchos........ amigos.

3. En el parque hay .......mucha......... gente.

4. Mi padre tiene un coche .....muy......... bonito. 

5. En nuestro barrio hay ..........muchas........ casas. 

6. Mi amigo es...muy.... trabajador. Siempre estudia ...mucho...

Deberes

- leer fuente C 

-hacer ejercicios 8, 9, 10b, 11, 12

Deberes

- leer fuente C 

-hacer ejercicios 8, 9, 10b, 11, 12