H4 - leesvaardigheid - signaalwoorden

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • ik zit op mijn plek
  • mijn jas is uit 
  • mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • mijn mobiel is  thuis of in de kluis
  • mijn boek en pen zijn op mijn tafel
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • ik zit op mijn plek
  • mijn jas is uit 
  • mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • mijn mobiel is  thuis of in de kluis
  • mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 1 - Slide

PROGRAMME
  • Wat? Grammaire herhaling + signaalwoorden  
  • Hoe? klassikaal en individueel 
  • Tijd? 45 minuten
  • klaar? leren voca A + B 
  • Lesdoel?
Aan het eind van de les:
- Tu pourras dire de signaalwoorden

Slide 2 - Slide

Les verbes irréguliers
au:
présent 
passé composé 
imparfait 

Slide 3 - Slide

L'imparfait
On utilise l' imparfait (o.v.t.) pour DÉCRIRE quelque chose ou pour parler d'une HABITUDE (gewoonte) dans le passé.

ex. a. Il pleuvait beaucoup? Non, il faisait très beau le week-end dernier!

ex. b. Le film était comment? Il était formidable. La musique était très belle et les acteurs jouaient super bien!



 

Slide 4 - Slide

Conjugaison
J'allais
Tu allais
Il/elle/on allait
Nous allions
Vous alliez
Ils/elles allaient


J' étais  
Tu étais
Il/elle/on était
Nous étions
Vous étiez
Ils/elles  étaient







Elle vendait
On vendait
Nous vendions
Vous vendiez
Ils vendaient
Elles vendaient
Facil! tu fais la même chose qu'avec les verbes réguliers.
Radical (stam) = NOUS du présent - ons
Terminaisons (uitgang): -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient--> referenche
Aller
Stam:
nous voulons - ons = all
Être
Seule exception!

Stam = ét

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple
Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr

Slide 9 - Slide

Dus!!!!
De futur(toekomende tijd)
Hele werkwoord + ai,as,a,ons,ez,ont 
je donnerai =  ik zal geven


Conditionnel ( de verleden toekomende tijd)
Net als de futur maar dan met als uitgang de vormen van de imparfait
je donnerais = ik zou geven 
Kijk voor de vormen op je (nieuwe) werkwoordenblad

Slide 10 - Slide

Tips & tricks

Je hoeft niet alles te weten / te begrijpen
om de vraag juist te kunnen beantwoorden.

Slide 11 - Slide

Tips & tricks
Basis:
  • signaalwoorden herkennen & weten wat zij aangeven
  • in grote lijnen begrijpen waar de tekst over gaat
  • voorbeelden kunnen herkennen
  • meningen kunnen herkennen 

Slide 12 - Slide

Tips & tricks
Een stapje verder:
  • type vragen herkennen
  • foute antwoorden herkennen
  • een grote woordenschat
  • analytisch kunnen denken 

Slide 13 - Slide

Doel:

Ik word mij bewust van de Franse signaalwoorden (connecteurs) die ik al ken en weet dat zij altijd een verband aangeven.

Slide 14 - Slide

Voeg Nederlandse signaalwoorden toe die je al kent.
Signaalwoorden

Slide 15 - Mind map

Waarom gebruik je signaalwoorden?

Slide 16 - Open question

Voeg Franse signaalwoorden toe die je al kent.
Connecteurs

Slide 17 - Mind map

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 18 - Quiz

Tegenstellingen

maar - mais
toch - pourtant
daarentegen - par contre
hoewel - bien que
in plaats van - au lieu de

Slide 19 - Slide

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
pourtant
D
par contre

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 21 - Quiz

Samenvatting / Conclusie 

kortom - bref
samenvattend - en résumé
dus - donc
tenslotte - enfin / finalement 

Slide 22 - Slide

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 24 - Quiz

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

en - et
ook - aussi
bovendien - de plus
ten eerste - d'abord
dan / vervolgens - puis / ensuite

Slide 25 - Slide

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Link

Zoek de signaalwoorden in tekst 1 blz. en schrijf ze hieronder.

Slide 28 - Open question

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 29 - Open question

Heb je het doel van deze les (bewust worden van de Franse signaalwoorden en hun verbanden) behaald?
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 30 - Quiz

Heb je nog vragen?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide

1 Nous avons appris beaucoup de trucs à lycee, par exemple l'espagnol.

Slide 33 - Slide