Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
Test je kennis over leesvaardigheid en zorg dat je klaar bent voor je examen!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Test je kennis over leesvaardigheid en zorg dat je klaar bent voor je examen!

Slide 1 - Slide

Tekstgeraamte
  • Ik weet welke onderdelen er bij het tekstgeraamte horen.
  • Ik kan aan het tekstgeraamte zien wat voor soort tekst het is.
  • Ik herken de titel van een tekst. 
  • Ik weet wat tussenkopjes zijn.
  • Ik weet wat alinea's zijn.
  • Ik weet hoe een tekst is opgebouwd.

Slide 2 - Slide

Staat bovenaan de tekst en is groter en vaak ook dikker gedrukt dan de rest van de tekst.
Delen de tekst in kleinere stukjes. Zijn vaak dikker gedrukt en je kunt ze gebruiken als je zoekend moet lezen.
Groepjes zinnen die bij elkaar horen, vaak gescheiden door een witregel.
Het onderwerp wordt hier geïntroduceerd.
De tekst wordt afgesloten en de hoofdgedachte wordt herhaald.
Titel
Inleiding
Tussenkopjes

Slot
Alinea's

Slide 3 - Drag question

Vertel in eigen woorden wat de hoofdgedachte van een tekst is.

Slide 4 - Open question

Hoe vind je de hoofdgedachte van de tekst?

Slide 5 - Open question

Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen
amuseren
De schrijver wil....
Tekstdoel
je nieuwe kennis geven
je leren iets te doen
je iets laten vinden (mening)
je iets laten doen
je vermaken

Slide 6 - Drag question

Iets wat je zelf vindt, noem je een feit.
Waar
Niet waar

Slide 7 - Poll

Over een mening kunnen mensen discussiëren
Waar
Niet waar

Slide 8 - Poll

Waar staat de kernzin in een alinea? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Eerste zin
B
Tweede zin
C
Derde zin
D
Laatste zin

Slide 9 - Quiz

Is deze zin juist geciteerd?
Michelle vraagt: "Is deze zin juist geciteerd?"
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.
Tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde (chronologie)'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 12 - Quiz


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 13 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 14 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een redengevend verband?
A
want
B
daardoor
C
en
D
echter

Slide 16 - Quiz