This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Schrijfvaardigheid Frans
Slide 1 - Slide
Doelen van vandaag
Je weet en snapt op welke grammaticale punten je moet letten voor de schrijfopdrachten.
Je kunt eenvoudige zinnen uit het boek aanpassen.
Slide 2 - Slide
Maar eerst... feedback
1. Il/elle est X ans. > il/elle a X ans! 2. Les robes est rougees (x2)
3. Je achète ce lunettes de soleil noires (x3)
4. Il est d’orgine néerlandais > origine = vrouwelijk, origine néerlandaise
Fouten analyse:
Slide 3 - Slide
Bron D
Grammaticale punten om op te letten:
- Voor een land: au (m), en (v), aux (mv)
- Passé composé met être: komt er een -e (v), -s (mv), -es (v mv) achter het voltooid deelwoord?
Slide 4 - Slide
Vul in: Je suis allé ___ Pays-Bas.
A
au
B
en
C
aux
Slide 5 - Quiz
Vul in: Je suis allé ___ France.
A
au
B
en
C
aux
Slide 6 - Quiz
Vul in: Tom, tu es ____ en vacances?
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées
Slide 7 - Quiz
Vul in: Madame, vous êtes ___ en vacances?
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées
Slide 8 - Quiz
De opdracht:
Écris un message sur Facebook sur tes dernières vacances. Raconte: – où tu es parti(e) en vacances. – si tu as passé de bonnes vacances. – combien de temps tu es resté(e). – s’il a fait beau. – ce que tu as fait. – Comment était les vacances?
Slide 9 - Slide
Zinnen aanpassen
Écris un message sur Facebook sur tes dernières vacances. Raconte: – où tu es parti(e) en vacances. (waar je op vakantie bent geweest)
We gaan 2 antwoorden formuleren:
Ik ben met vakantie geweest in Frankrijk.
Ik ben in Nederland gebleven.
Slide 10 - Slide
Vertaal: ik ben met vakantie geweest in Frankrijk.