Write down the translations of these words in your notebook.
Vertaal naar het Nederlands:
Each other, boy, parents, niece,
mountain, hungry.
Vertaal naar het Engels:
voetbal, telefoonnummer, keuken, strand, fiets.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welcome!
Have a seat, get your books, your pencil case.
Start doing this exercise:
Write down the translations of these words in your notebook.
Vertaal naar het Nederlands:
Each other, boy, parents, niece,
mountain, hungry.
Vertaal naar het Engels:
voetbal, telefoonnummer, keuken, strand, fiets.
Slide 1 - Slide
Planning
Listening exercise
Grammar
Stones translations &
Work to do
Homework
Slide 2 - Slide
Listening exercise
Listen and answers the questions.
Slide 3 - Slide
Grammar
Vandaag gaan we de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bespreken. TB page 13
Doel:
aan het einde van de les weten wat de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn in het Engels en kunnen we deze op de juiste manier toepassen in een zin.
Slide 4 - Slide
Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands is:
A
hij
B
waar
C
huis
D
Susan
Slide 5 - Quiz
Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...
Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt - he walks
De kat loopt - it walks
Slide 6 - Slide
Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je al in het Engels?
Slide 7 - Open question
Uitleg ...
Slide 8 - Slide
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord: Susan
A
he
B
we
C
you
D
she
Slide 9 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord: dog
A
he
B
it
C
you
D
I
Slide 10 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord: my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you
Slide 11 - Quiz
"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord: my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
She has a book. It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its
Slide 15 - Quiz
We are called Smith. ____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our
Slide 16 - Quiz
The cat has a collar. ____ collar is the colour red.