H2 fictie/gedicht klas 3

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H2 Fictie

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Tijdsprong
  • Een schrijver vertelt alleen de belangrijkste momenten. Als er een stuk tijd wordt overgeslagen, noem je dit een tijdsprong.
     
  • In verhalen kunnen korte tijdsprongen zitten.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Chronologie

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Chronologisch/ niet-chronologisch
In een chronologisch verteld verhaal worden de gebeurtenissen verteld in de volgorde waarin ze plaatsvinden. Als de volgorde daarvan afwijkt, spreekt men van een niet-chronologisch verteld verhaal.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Flashback / terugblik

Bij een flashback wordt iets verteld dat eerder is gebeurd.
Alles wat in een flashback wordt getoond, is daadwerkelijk gebeurd. 


Let op: Een herinnering is wat een persoon zich herinnert van een gebeurtenis, en hoeft dus niet overeen te komen met de waarheid.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Terugverwijzing

Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:

'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.'


Een terugverwijzing is korter dan een flashback. Bij een flashback spring je voor een langere periode terug in de tijd.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Een tijdsprong is . . .
A
het versnellen van tijd
B
het overslaan van tijd
C
het vertragen van tijd
D
de vertelde tijd

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

'Een verhaal dat verteld wordt zonder grote tijdsprongen.'
A
Chronologisch verteld
B
Niet-chronologisch verteld

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Een chronologisch verteld verhaal bevat geen flashbacks
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is een verhaal chronologisch verteld?
A
als je midden in het verhaal begint
B
als het verhaal verteld wordt in de volgorde waarin het plaatsvindt
C
als het verhaal vooral terug kijkt
D
als het verhaal vooral vooruit kijkt

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Omschrijf wat een flashback is

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen terugwijzing en flashback?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Aan de slag...
Lees het fragment 'Handelswaar' en maak opdracht 1
H2 Fictie (scans) --> Blz. 1

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn stijlfiguren?
Een tekst kun je op verschillende manieren
aantrekkelijk maken: met beeldspraak
(vergelijking, metafoor en personificatie),
met (rijmende) uitdrukkingen en met stijlfiguren.

Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Repetitio / herhaling

Bij een repetitio draait het om herhaling.  


Voorbeelden: 

 Je hebt mensen en mensen. 

Uur na uur na uur zagen we hetzelfde.

 Ik ben het zat, zat, zat. 

Regen, regen, niets dan regen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Tautologie
Bij tautologie wordt hetzelfde nog eens gezegd met andere woorden. 
Deze woorden moeten tot dezelfde woordsoort behoren 
Een tautologie werkt versterkend. 

Een voorbeeld van tautologie is: mijn ouders blijven voor eeuwig en altijd bij elkaar.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Pleonasme
Bij een pleonasme wordt een eigenschap die een begrip toch al heeft, nog eens expliciet genoemd. 
Voorbeelden
witte sneeuw
een ronde bal

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is een herhaling?
A
Hetzelfde woord wordt twee keer genoemd met dezelfde betekenis.
B
Twee woorden in één zin die allebei een ontkennend zijn.
C
Twee woorden die ten onrechte worden vermengd
D
Een deel van het woord wordt door een ander woord uitgedrukt.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een pleonasme?
A
Twee woorden die ten onrechte worden vermengd
B
Twee woorden in één zin die allebei een ontkennend zijn.
C
Hetzelfde woord wordt twee keer genoemd met dezelfde betekenis.
D
Een deel van het woord wordt door een ander woord uitgedrukt.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Tautologie
A
blij en verheugd
B
heden en verleden
C
groen gras
D
uren op jou te wachten

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

In welke staat geen tautologie?
A
Niettemin ben ik toch tevreden
B
We wisten dit reeds weken al.
C
De wielrenner is vliegensvlug omhoog gestegen.
D
Want dat is immers duidelijk.

Slide 24 - Quiz

Jullie
Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een pleonasme?
A
De snelle fietser
B
De witte sneeuw
C
Het dikke boek

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een pleonasme?
A
Natte regen
B
Gezellige mensen
C
Lekke bal
D
Zeker en vast kom ik langs.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een pleonasme?
A
gele kanariepiet
B
mooi boek
C
natte tranen
D
prima start

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Waar staat geen pleonasme?
A
Het vliegtuig daalde langzaam omlaag.
B
€400,- is mijn uiterste limiet.
C
Men moet verplicht zijn een autogordel te dragen.
D
Maar dat is echter niet waar.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag...
Wat: Maak opdracht 6 
Waar: H2 Fictie en gedicht (scans) op blz. 8
Tijd: 10 min

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag...
Wat: Maak opdracht 23 
Waar: H2 Fictie en gedicht (scans) op blz. 9
Tijd: 15 min

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions