This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Chronologisch/ niet-chronologisch
In een chronologisch verteld verhaal worden de gebeurtenissen verteld in de volgorde waarin ze plaatsvinden. Als de volgorde daarvan afwijkt, spreekt men van een niet-chronologisch verteld verhaal.
Slide 2 - Slide
Flashback
Terugblik
Een verhaal begint het midden van de gebeurtenissen (in medias res); de schrijver geeft later uitleg door een Flashback.
Effect: spannender
Flash forward
Vooruitblik
Blik in de toekomst, meestal een waarschuwing of belofte.
Effect: Lezer wordt nieuwsgierig.
Slide 3 - Slide
Een flashback
Een tijdsprong terug in de tijd heet een terugblik, ofwel flashback.
Een flashback onderbreekt het verhaal een poosje.
Schrijvers gebruiken een flashback om een belangrijke gebeurtenis uit het verleden te laten zien.
Slide 4 - Slide
Flashforward
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
Flashbacks en flashforwards zorgen voor afwisseling en geven de lezer informatie die hij nodig heeft om het vervolg van het verhaal beter te begrijpen.
Slide 5 - Slide
Als er veel flasbacks en flashforwards voorkomen in het boek, dan verloopt de tijd niet-chronologisch
A
JUIST
B
ONJUIST
Slide 6 - Quiz
Terugverwijzing
Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:
'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.'
Een terugverwijzing is korter dan een flashback. Bij een flashback spring je voor een langere periode terug in de tijd.
Slide 7 - Slide
Stijlfiguren
Een tekst kun je op verschillende manieren aantrekkelijk maken: met beeldspraak (vergelijking, metafoor en personificatie), met (rijmende) uitdrukkingen en met stijlfiguren.
Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken.
Slide 8 - Slide
Herhaling of Repetitio
Een woord, of deel van de zin wordt letterlijk herhaald.
– Plus geeft meer, veel meer.
Slide 9 - Slide
Tautologie
Bij tautologie wordt hetzelfde nog eens gezegd met andere woorden.
Deze woorden moeten tot dezelfde woordsoort behoren
Een tautologie werkt versterkend.
Een voorbeeld van tautologie is: mijn ouders blijven voor eeuwig en altijd bij elkaar.
Slide 10 - Slide
Pleonasme
Bij een pleonasme wordt een eigenschap die een begrip toch al heeft, nog eens expliciet genoemd.
Voorbeelden
witte sneeuw
een ronde bal
Slide 11 - Slide
Tautologie
A
blij en verheugd
B
heden en verleden
C
groen gras
D
uren op jou te wachten
Slide 12 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd en eeuwig te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.
Slide 13 - Quiz
Welke van onderstaande stijlfiguren is een tautologie?
A
'nat water'
B
'verdrietig en bedroefd'
C
'zuchtende wind'
D
'witte sneeuw'
Slide 14 - Quiz
Benoem de stijlfiguur: Had u ons niet vooraf kunnen waarschuwen voor de regen?