1. Eén persoon gaat voor de klas staan.
2. Deze persoon neemt iemand in zijn hoofd.
3. De klas mag vragen stellen die je met 'ja' en 'nee' kunt beantwoorden.
4. Bijv. Heeft deze persoon een bril? Is het antwoord 'ja' dan gaat iedereen zonder bril zitten.